22
‘Gebroken ramen?’
Sachs vertelde Rhyme over het logo van SSD.
‘Dat bevalt me wel.’
‘Echt?’
‘Ja. Ga maar na. Het is een metafoor voor wat wij hier doen. We zoe-ken de kleine aanwijzingen en die leiden ons naar de oplossing van het grote geheel.’
Sellitto knikte naar Rodney Szarnek, die in een hoek zat, alleen oog had voor zijn computer en nog steeds floot. ‘Dat joch met zijn T-shirt heeft de val gezet. En nu probeert hij in te breken.’ Hij riep: ‘Lukt het al, jongen?’
‘Haha. Die lui weten wat ze doen, maar ik heb een hele trukendoos.’
Sachs vertelde dat het hoofd van de beveiliging niet geloofde dat ie-mand innerCircle kon kraken.
‘Dat maakt het des te leuker,’ zei Szarnek, die de zoveelste kop koffie leegdronk en weer zachtjes begon te fluiten.
Sachs vertelde over Sterling, het bedrijf en hoe data-mining in zijn werk ging. Ondanks wat Thom de vorige dag had gezegd en hun eerste onderzoek had Rhyme niet beseft dat het zo'n enorme bedrijfstak was.
‘Deed hij verdacht?’ vroeg Sellitto. ‘Die Sterling?’
Rhyme kreunde om de in zijn ogen onzinnige vraag.
‘Nee. Hij wil ons helpen. En gelukkig voor ons is hij een echte gelo-vige. Hij aanbidt de god van de gegevens. Hij wil alles uitroeien wat zijn bedrijf in gevaar kan brengen.’
Sachs deed verslag van de strenge bewaking bij SSD. Ze vertelde dat maar weinig mensen in alle drie de datahokken konden komen en dat je onmogelijk gegevens kon stelen, ook al kwam je er toch binnen. ‘Ze hebben één indringer gehad, een verslaggever die alleen een artikel wil-de schrijven. Hij was er helemaal niet op uit bedrijfsgeheimen te stelen. Hij heeft gezeten en zijn carrière is afgelopen.’
‘Wraaklustig, hm?’
Sachs dacht er even over na. ‘Nee. Ik zou het beschermend noemen… Wat de werknemers betreft: ik heb bijna iedereen gehoord die bij indi-viduele dossiers kan komen. Er waren er een paar die geen alibi hadden voor gistermiddag. O, en ik heb gevraagd of ze downloads registreren, maar dat is niet het geval. En we krijgen een lijst van alle cliënten die gegevens over de slachtoffers en zondebokken hebben gekocht.’
‘Maar waar het om gaat, is dat je hebt laten weten dat er een onder-zoek loopt en dat je iedereen de naam Myra Weinburg hebt gegeven.’
‘Juist.’
Toen haalde Sachs een bundel papieren uit haar koffertje. Het was Arthurs dossier, vertelde ze. ‘Ik dacht dat het nuttig zou kunnen zijn. En anders zou het boeiend kunnen zijn om te zien wat je neef uit-spookt.’ Ze haalde het nietje eruit en zette de vellen papier op het lees-frame naast Rhyme, een apparaatje dat bladzijdes voor hem omdraaide.
Hij wierp er een blik op en keek weer naar de schema's.
‘Wil je het niet bekijken?’ vroeg ze.
‘Later misschien.’
Ze haalde nog iets uit haar koffertje. ‘Hier heb je de lijst van SSD-werknemers die toegang hebben tot de dossiers – kasten, worden ze ge-noemd.’
‘Zoals in geheimen?’
‘Ja. Pulaski gaat de alibi's na. We moeten de twee technisch directeu-ren nog spreken, maar dit is wat we tot nog toe hebben.’ Ze schreef de namen met opmerkingen op een whiteboard.
Andrew Sterling, directeur, hoofd raad van bestuur
(alibi: op Long Island, nog nagaan)
Sean Cassel, hoofd Verkoop en Marketing
(geen alibi)
Wayne Gillespie, hoofd Technische Operaties
(geen alibi)
Samuel Brockton, hoofd Compliance
(alibi: hotelgegevens bevestigen aanwezigheid in Washington)
Peter Arlonzo-Kemper, hoofd Personeelszaken
(alibi: bij echtgenote, nog nagaan)
Steven Shraeder, hoofd Technische Dienst, dagploeg
(nog horen)
Faruk Mameda, hoofd Technische Dienst, nachtploeg
(nog horen)
Cliënt SSD (?) – wachten op lijst van Sterling
‘Mel?’ riep Rhyme. ‘Trek die namen na bij NCIC en het bureau.’
Cooper haalde de namen door het National Crime Information Center, het equivalent daarvan bij de New Yorkse politie en door VICAP, het Violent Criminal Apprehension Program van het ministerie van Justitie.
‘Wacht… ik zou een treffer kunnen hebben.’
‘Wat?’ vroeg Sachs, die naar het scherm liep.
‘Arlonzo Kemper. Hij heeft in Pennsylvania in de jeugdgevangenis ge-zeten wegens geweldpleging, vijfentwintig jaar geleden. Het dossier is nog verzegeld.’
‘De leeftijd klopt wel. Hij is nu een jaar of vijfendertig. En hij heeft een lichtgetinte huid.’ Sachs knikte naar het profiel van Tweeëntwintig-vijf. ‘Nou, laat dat dossier openen, of zoek ten minste uit of het dezelfde Arlonzo is.’
‘Ik doe mijn best.’ Cooper sloeg toetsen aan.
‘Iets over de rest gevonden?’ vroeg Rhyme met een knikje naar de lijst met verdachten.
‘Nee, alleen over hem.’
Cooper zocht nog in verschillende databases van de staat, de federale overheid en beroepsorganisaties. Hij keek naar het scherm en zei schou-derophalend: ‘Hij heeft in Hastings gestudeerd, aan de University of California. Ik kan geen connectie met Pennsylvania vinden. Hij lijkt me een individualist: afgezien van de universiteit kan ik hem alleen terug-vinden bij de National Organisation of Human Resource Professionals. Hij heeft twee jaar geleden in hun taakeenheid Technologie gezeten, maar daarna heeft hij niet veel meer gedaan.
Goed, dit heb ik over de jeugdgevangenis gevonden. Hij ging een ander kind te lijf terwijl hij in tijdelijke hechtenis zat… Oeps.’
‘Hoezo, oeps?’
‘Het is hem niet. Geen streepje. Het is een andere naam. Die jongen heette Arlonzo van zijn voornaam, achternaam Kemper.’ Cooper keek naar de lijst. ‘Dit is Peter, achternaam Arlonzo-Kemper. Ik had het ver-keerd ingetikt. Als ik het streepje niet was vergeten, was dit helemaal niet bovengekomen. Sorry.’
‘Het is geen doodzonde.’ Rhyme schokschouderde. Het was een ont-nuchterende les over het wezen van gegevens, vond hij. Ze leken een ver-dachte te hebben, en zelfs Coopers beschrijving – Hij lijkt me een individualist– deed vermoeden dat hij het zou kunnen zijn, maar de aanwijzing zat er finaal naast door toedoen van een minuscule fout: één enkele toetsaanslag. Ze hadden het hem moeilijk kunnen maken – en hun midde-len verkeerd kunnen inzetten – als Cooper zijn fout niet had gezien.
Sachs ging naast Rhyme zitten, die haar ogen zag en vroeg: ‘Wat is er?’
‘Het is gek, maar nu ik terug ben, voelt het alsof er een soort ban is verbroken. Ik geloof dat ik de mening van een buitenstaander wil ho-ren. Over SSD. Ik raakte mijn gevoel voor perspectief daar kwijt… Je raakt er gedesoriënteerd.’
‘Hoezo?’ vroeg Sellitto.
‘Ben je wel eens in Vegas geweest?’
Sellitto was er geweest, samen met zijn ex. Rhyme lachte schamper. ‘Las Vegas, waar de vraag alleen is hoe érg je in het nadeel bent. En waarom zou ik mijn geld willen weggooien?’
Sachs vervolgde: ‘Nou, het was net een casino. De buitenwereld be-staat er niet. Kleine of helemaal geen ramen. Geen gesprekken bij de waterkoeler, niemand die lacht. Iedereen wordt helemaal in beslag ge-nomen door zijn werk. Het is alsof je in een andere wereld bent.’
‘En jij wilt horen wat iemand anders ervan vindt,’ zei Sellitto.
‘Ja.’
‘Een journalist?’ opperde Rhyme. Peter Hoddins, Thoms levensgezel, had als verslaggever voor The New York Times gewerkt en schreef tegen-woordig non-fictieboeken over politiek en maatschappij. Hij kende vast wel mensen op de economische redactie die over de data-miningsector schreven.
Sachs schudde haar hoofd. ‘Nee, iemand die zelf contact met ze heeft gehad. Een ex-werknemer, bijvoorbeeld.’
‘Prima. Lon, wil je iemand van het CWI bellen?’
‘Doe ik. Sellitto belde het CWI in New York. Nadat hij tien minuten lang van het kastje naar de muur was gestuurd, kreeg hij de naam van een voormalig assistent-technisch directeur van SSD die een aantal jaren voor de data-miner had gewerkt, maar anderhalf jaar terug was ontsla-gen. Hij heette Calvin Geddes en woonde in Manhattan. Sellitto no-teerde zijn gegevens en gaf ze aan Sachs, die hem opbelde en een af-spraak voor over een uur met hem maakte.
Rhyme had geen uitgesproken mening over haar missie. Je moet je in elk onderzoek op alle fronten indekken, maar een gesprek met Geddes of het natrekken van alibi's, zoals Pulaski nu deed, zag Rhyme als beel-den die werden gereflecteerd door een ondoorzichtig raam: suggesties van de waarheid, maar niet de waarheid zelf. Alleen de harde bewijzen, hoe schamel die ook mochten zijn, konden zeggen wie de moordenaar was. Hij richtte zijn aandacht dus weer op de schema's.
Oprotten…
Arthur Rhyme was niet meer bang voor de latino's, die hem trouwens toch geen blik waardig keurden, en hij wist dat die grote zwarte geen bedreiging vormde.
Het was die blanke met de tatoeages die hem zorgen baarde. Die speedfreak, want zo werden de gebruikers van pep kennelijk genoemd, joeg Arthur veel angst aan. Mick, heette hij. Zijn handen trokken, hij krabde de hele tijd aan zijn bultige huid en zijn griezelige witte ogen sprongen rond als belletjes in kokend water. Hij fluisterde in zichzelf.
Arthur had de hele vorige dag zijn best gedaan om hem te ontlopen, en de afgelopen nacht had hij wakker gelegen en tussen de aanvallen van depressie door veel tijd besteed aan het wegwensen van Mick. Mis-schien diende zijn proces de volgende dag en verdween hij voorgoed uit Arthurs leven.
Het mocht niet zo zijn. Hij was er die ochtend weer, en hij leek dicht-bij te blijven. Hij keek telkens naar Arthur. ‘Jij en ik,’ prevelde hij een keer, en de rillingen liepen over Arthurs rug.
Zelfs de latino's leken Mick niet tegen de haren in te willen strijken. Misschien moest je je aan een bepaalde gedragslijn houden in de gevan-genis, waren er ongeschreven wetten van goed en kwaad. Mensen zoals die magere, getatoeëerde junk hielden zich mogelijk niet aan die wet-ten, en dat leek iedereen te weten.
Iedereen hier weet alles. Behalve jij. Jij weet geen ene reet…
Mick had een keer gelachen en Arthur aangestaard alsof hij hem her-kende. Hij was half opgestaan, maar leek toen te vergeten wat hij van plan was, zakte weer op zijn stoel en begon aan zijn duim te pulken.
‘Yo, Jersey Man,’ klonk een stem in Arthurs oor. Hij schrok.
De grote zwarte stond achter Arthur. Hij kwam naast hem zitten. De bank kraakte onder zijn gewicht.
‘Ik ben Antwon. Antwon Johnson.’
Moest hij een vuist maken en ermee tegen die van Antwon slaan? Doe niet zo idioot, vermaande hij zichzelf en hij knikte gewoon. Arthur…’
‘Weet ik.’ Johnson wierp een blik op Mick en zei: ‘Die speedfreak heeft het verkloot. Begin er niet aan. Je wordt nooit meer normaal.’ Hij zweeg even en zei toen: ‘Zo, heb jij hersens?’
‘Zoiets.’
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
Geen spelletjes spelen. ‘Ik heb natuurkunde gestudeerd. En scheikun-de. Ik heb op het MIT gezeten.’
‘Het emmietee?’
‘Een universiteit.’
‘Een goeie?’
‘Best wel.’
‘Dus jij weet alles van wetenschap? Scheikunde en natuurkunde en alles?’
De vragen gingen een heel andere richting op dan die van de twee latino's, die hem alleen hadden willen afpersen. Johnson leek oprechte be-langstelling te tonen. ‘Sommige dingen, ja.’
‘Dus jij kunt bommen maken,’ zei de kolos toen. ‘Een bom die groot genoeg is om die klotemuur omver te blazen.’
‘Ik…’ Zijn hart bonsde weer, nog harder dan tevoren. ‘Nou…’
Antwon Johnson schoot in de lach. ‘Ik zit maar met je te dollen, man.’
‘Ik…’
‘Te dóllen.’
‘O.’ Arthur lachte en vroeg zich af of zijn hart nu meteen zou sprin-gen of pas later. Hij had niet alle genen van zijn vader, maar zaten de defecte hartsignalen in het pakket?
Mick mompelde iets in zichzelf en vatte een intense belangstelling op voor zijn rechterelleboog, die hij openkrabde.
Johnson en Arthur keken ernaar.
Speedfreak…
Toen zei Johnson: ‘Yo, yo, Jersey Man, ik moet je wat vragen.’
‘Toe maar.’
‘Mijn mama, die is godsdienstig, weet je? En zij zei op een keer dat de Bijbel gelijk had. Ik bedoel dat alles precies zo is als het daar staat ge-schreven. Oké, maar moet je horen: ik zit te denken, waar zijn de dino-saurussen dan in de Bijbel? God heeft man en vrouw geschapen, de aar-de, de rivieren, de ezels en de slangen en alles, maar waarom staat er niet dat God de dinosaurussen heeft geschapen? Ik bedoel, ik heb de skelet-ten gezien en zo, dus ze waren echt. Hoe zit dat nou, man?’
Arthur Rhyme keek naar Mick. Toen naar de in de muur geramde spijker. Het zweet stond hem in de handen. Van alle dingen die hem in de gevangenis konden overkomen, zou hij uitgerekend worden ver-moord omdat hij als wetenschapper een moreel standpunt innam tegen intelligent design.
O, wat kon het hem ook verrekken?
Hij zei: ‘Dat de aarde pas zesduizend jaar oud zou zijn, is in strijd met alle gangbare natuurwetten, wetten die door alle moderne beschavingen op aarde worden erkend. Het zou zijn alsof jij zomaar vleugels kreeg en door dat raam daar vloog.’
Johnson fronste zijn voorhoofd.
Ik ben er geweest.
Johnson keek hem indringend aan en knikte. ‘Ik wist het, verdomme. Het sloeg nergens op, zesduizend jaar. Tering.’
‘Ik weet wel een boek dat je erover kunt lezen. Het is van Richard Dawkins en hij…’
‘Ik hoef goddomme geen boek te lezen. Ik geloof je op je woord, Jersey Man.’
Arthur had nu echt zin om de vuisten tegen elkaar te slaan, maar hij zag ervan af. ‘Wat zou je moeder zeggen als je het haar vertelt?’ vroeg hij.
Het ronde zwarte gezicht kreeg een verblufte uitdrukking. ‘Dat ga ik haar toch niet vertellen? Dat zou ziek zijn. Van je moeder win je het nooit.’
Van je vader ook niet, dacht Arthur.
Johnson werd weer ernstig. ‘Yo,’ zei hij. ‘Ik heb gehoord dat je niet hebt gedaan waarvoor je bent opgepakt.’
‘Natuurlijk niet.’
‘Maar je bent toch opgesloten?’
‘Ja.’
‘Hoe kan dat?’
‘Wist ik het maar. Ik zit er al sinds mijn arrestatie over te piekeren. Ik denk nergens anders aan. Hoe hij het voor elkaar heeft gekregen.’
‘Wie bedoel je?’
‘De echte moordenaar.’
‘Yo, net als in The Fugitive. Of OJ.’
‘De politie heeft allerlei aanwijzingen gevonden die mij aan de mis-daad koppelen. De echte dader wist op de een of andere manier alles van me. Wat voor auto ik heb, waar ik woon, hoe mijn dag eruitziet. Hij wist zelfs wat ik had gekocht, en hij heeft spullen neergelegd die als bewijs konden dienen. Ik weet zeker dat het zo is gegaan.’
Antwon Johnson dacht erover na en lachte. ‘Man. Dát is jouw pro-bleem.’
‘Wat?’
‘Dat je spullen hebt gekócht. Je moet ze gewoon jatten. Dan weet nie-mand ene reet van je.’