40
Er klonk een klik, de systemen vielen uit en het werd donker in het herenhuis.
‘Wat is dat in jezusnaam?’ riep Rhyme uit.
‘De stroom is uitgevallen,’ zei Thom.
‘Dat snap ik ook wel,’ snauwde Rhyme. ‘Ik wil graag weten waaróm.’
‘De gaschromatograaf stond niet aan,’ zei Mel Cooper verongelijkt. Hij keek door het raam alsof hij wilde zien of de rest van de buurt ook zonder stroom zat, maar aangezien het nog licht was, had hij weinig vergelijkingsmateriaal.
‘We kunnen nu niet zonder internet, verdomme. Los het op!’
Rhyme, Sellitto, Pulaski en Cooper bleven in het stille, schemerige lab terwijl Thom naar de hal liep, zijn mobieltje pakte en het elektriciteitsbedrijf belde. ‘Onmogelijk. Ik betaal de rekeningen via internet. Elke maand. Ik heb er nog nooit een gemist. Ik heb de afschrijvingen… Nee, die zitten in de computer en ik kan niet op internet komen omdat er geen stroom is, immers? … Papieren afschriften, ja, maar die kan ik toch niet faxen zonder stroom? … Nee, ik weet geen kopieercentrum in de buurt.’
‘Hij zit erachter,’ zei Rhyme tegen de anderen.
‘Tweeëntwintig-vijf? Heeft hij je stroom laten afsluiten?’
‘Ja. Hij heeft mijn naam en adres gevonden. Malloy moet hem hebben verteld dat dit onze uitvalsbasis is.’
Er hing een griezelige stilte. Het eerste wat in Rhyme opkwam, was hoe ontzettend kwetsbaar hij was. De apparatuur waarvan hij afhankelijk was, was nu onbruikbaar en hij kon niet meer met de buitenwereld communiceren, de deuren open- of dichtdoen of hulp inroepen. Als het nog lang duurde en Thom de accu van zijn rolstoel niet kon opladen, zou hij volkomen immobiel zijn.
Hij kon zich niet herinneren wanneer hij zich voor het laatst zo weerloos had gevoeld. Dat hij mensen om zich heen had, maakte hem niet minder ongerust; Tweeëntwintig-vijf was een bedreiging voor iedereen, overal.
Hij vroeg zich ook af of de stroomstoring een afleidingsmanoeuvre kon zijn, of de inleiding tot een aanval.
‘Ogen open, mensen,’ zei hij. ‘Hij zou onderweg kunnen zijn.’
Pulaski wierp een blik door het raam, evenals Cooper.
Sellitto pakte zijn mobieltje, belde het hoofdbureau en zette de situatie uiteen. Hij trok een vertwijfeld gezicht – hij was niet iemand die alles laconiek onderging – en sloot het gesprek af met de woorden: ‘Nou, dat kan me niet schelen. Doe alles wat nodig is. Die zak is een moordenaar en zonder stroom kunnen we niets doen om hem te vinden… Bedankt.’
‘Thom, lukt het?’
‘Nee,’ antwoordde de assistent kortaf.
‘Shit.’ Rhyme kreeg een inval. ‘Lon, bel Roland. Ik vind dat we bescherming nodig hebben. Tweeëntwintig-vijf heeft Pam en Amelia al belaagd.’ Hij knikte naar een zwart computerscherm. ‘Hij weet alles van ons. Ik wil bewaking bij het huis van Amelia's moeder en Pams pleegouders. Bij Pulaski's huis, bij de moeder van Mel. En bij jou, Lon.’
‘Denk je dat het zo'n groot risico is?’ vroeg de forse rechercheur. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Wat zeg ik nou? Natuurlijk is het dat.’ Hij verzamelde de adressen en telefoonnummers, belde Roland en liet hem de bewaking regelen. Nadat hij het gesprek had afgesloten, zei hij: ‘Het gaat een paar uur duren, maar het komt in orde.’
Een harde klop op de deur verbrijzelde de stilte. Thom liep met de telefoon nog in zijn hand de gang in.
‘Wacht!’ riep Rhyme.
Thom bleef staan.
‘Pulaski, ga met hem mee.’ Rhyme knikte naar het pistool op zijn heup.
‘Oké.’
Ze liepen de gang in. Rhyme hoorde gedempte stemmen en even later liepen er twee mannen in pak met kort haar en strakke gezichten naar binnen. Ze keken belangstellend om zich heen, eerst naar Rhymes lichaam en toen naar het lab, verbaasd over de hoeveelheid apparatuur, de afwezigheid van licht of, nog waarschijnlijker, allebei.
‘We zijn op zoek naar een zekere inspecteur Sellitto. Hij zou hier zijn.’
‘Dat ben ik, ja. Wie zijn jullie?’
Er werden penningen getoond en rangen en namen genoemd; het waren twee brigadiers van de New Yorkse politie. En ze zaten bij Interne Zaken.
‘Inspecteur,’ zei de oudste, ‘we moeten uw penning en wapen in beslag nemen. Ik moet u meedelen dat de uitslag positief was.’
‘Pardon, waar hebben jullie het over?’
‘U bent officieel geschorst. U wordt nu nog niet aangehouden, maar we raden u aan een advocaat in de arm te nemen. U kunt er zelf een uitkiezen of u tot de Politiebond wenden.’
‘Wat heeft dit in godsnaam te betekenen?’
De jongste brigadier fronste zijn voorhoofd. ‘De drugstest.’
‘Hè?’
‘U hoeft tegen ons niets te ontkennen. Wij moeten alleen penningen en wapens innemen en verdachten op de hoogte stellen van hun schorsing.’
‘Wat voor test, verdomme?’
De oudste keek naar de jongste. Dit was kennelijk nog nooit voorgekomen.
Natuurlijk niet, want wat er ook aan de hand was, het was bekok'stoofd door Tweeëntwintig-vijf, begreep Rhyme.
‘Inspecteur, luister, u hoeft niet te doen alsof…’
‘Zie ik eruit alsof ik een spelletje speel?’
‘Goed, volgens het schorsingsbevel hebt u vorige week een drugstest ondergaan. De uitslag is net binnengekomen en u bleek aanzienlijke hoeveelheden narcotica in uw lichaam te hebben. Heroïne, cocaïne en psychedelica.’
‘Ik heb de drugstest gedaan, zoals iedereen van mijn afdeling. De uitslag kan niet positief zijn, want ik gebruik geen drugs, verdomme. Nooit gedaan ook. En… O, shit.’ Sellitto trok een grimas en wees naar de brochure van SSD. ‘Zij hebben onderafdelingen die op drugs screenen en antecedentenonderzoek doen. Hij is op de een of andere manier het systeem binnengedrongen en heeft in mijn dossier geknoeid. Die uitslag is nep.’
‘Dat is heel moeilijk.’
‘Nou, het is hem toch gelukt.’
‘En uw verdediging kan dat argument aanvoeren tijdens de hoorzitting. Nogmaals, we komen alleen uw penning en uw wapen innemen. En hier is het bevel. Ik hoop dat u niet lastig gaat doen. U wilt uw problemen toch niet verergeren?’
‘Shit.’ De grote man in het verfomfaaide pak stond zijn penning en zijn ouderwetse revolver af. ‘Geef hier dat bevel.’ Hij griste het uit de hand van de jongste brigadier terwijl de oudste een reçu uitschreef en hem dat ook aanreikte, waarna hij de patronen uit het wapen haalde en alles in een gevoerde envelop stopte.
‘Dank u, inspecteur. Prettige dag verder.’
Toen ze weg waren, klapte Sellitto zijn mobieltje open en belde het hoofd Interne Zaken. Hij bleek niet aanwezig te zijn en Sellitto gaf een boodschap door. Toen belde hij zijn eigen afdeling. De assistent die hij deelde met een aantal andere rechercheurs van Zware Delicten had het nieuws blijkbaar al gehoord.
‘Ik weet dat het onzin is. Wat? … O, fantastisch. Ik bel je terug als ik weet wat er aan de hand is.’ Hij klapte het toestel zo hard dicht dat Rhyme bang was dat hij het had gemold en trok een wenkbrauw op. ‘Ze hebben zojuist de inhoud van mijn bureau geconfisqueerd.’
‘Hoe kun je je in godsnaam tegen zo iemand weren?’ zei Pulaski.
Toen ging Sellitto's mobieltje. Het was Rodney Szarnek. ‘Wat is er met jullie vaste lijn?’
‘Die eikel heeft de stroom laten afsluiten. We zijn ermee bezig. Vertel.’
‘De lijst met cliënten van SSD, op cd. We hebben iets gevonden. Een van de cliënten heeft pagina's vol gegevens over alle slachtoffers en zondebokken gedownload, telkens een dag vóór het misdrijf.’
‘Wie?’
‘Hij heet Robert Carpenter.’
‘Oké,’ zei Rhyme. ‘Wie is dat?’
‘Ik heb alleen wat er in de spreadsheet staat. Hij heeft een eigen opslagbedrijf in Midtown. ‘Associated Warehousing.’
Een opslagbedrijf? Rhyme dacht aan de plek waar Joe Malloy was vermoord. Was er een verband?
‘Heb je zijn adres?’
Szarnek las het op.
Toen Sellitto had opgehangen, zag Rhyme Pulaski's peinzende gezicht. ‘Ik geloof dat we hem bij SSD hebben gezien,’ zei de jonge agent.
‘Wie?’
‘Carpenter. Toen we er gisteren waren. Een grote, kale vent. Hij had een bespreking met Sterling. Hij zag er niet blij uit.’
‘Blij? Wat bedoel je daarmee?’
‘Ik weet het niet. Het was maar een indruk.’
‘Daar hebben we niets aan,’ zei Rhyme. ‘Mel, trek die Carpenter na.’
Cooper belde het hoofdbureau mobiel, praatte een paar minuten, liep naar het raam, waar meer licht was, en maakte aantekeningen. Hij verbrak de verbinding. ‘Jij schijnt niet van het woord “interessant” te houden, Lincoln, maar dat is dit wel. Ik heb zijn gegevens in NCIC en onze eigen database laten opzoeken. Robert Carpenter. Woont in de Upper East Side. Vrijgezel. En nu komt het: hij heeft een strafblad. Creditcardfraude en het uitschrijven van ongedekte cheques. Hij heeft een halfjaar in Waterbury gezeten. En hij is aangehouden wegens afpersing van bedrijven. Die aanklachten zijn ingetrokken, maar hij raakte door het dolle heen toen ze hem kwamen halen. Hij wilde een agent aanvallen. Die aanklacht is ingetrokken toen hij instemde met behandeling voor zijn persoonlijkheidsstoornis.’
‘Een persoonlijkheidsstoornis?’ Rhyme knikte. ‘En hij doet in opslag. Precies de goede branche voor een hamsteraar… Goed, Pulaski, ga na waar die Carpenter zat toen er bij Amelia werd ingebroken.’
‘Goed, meneer.’ Net toen Pulaski zijn mobieltje van zijn riem pakte, ging het over. Hij keek naar het schermpje en nam op. Dag, schat… Wat? … Hé, Jenny, rustig…’
O, nee… Lincoln Rhyme wist dat Tweeëntwintig-vijf op weer een ander front had toegeslagen.
‘Wát? Waar ben je? … Kalm maar, het moet een misverstand zijn.’ Zijn stem beefde. ‘Ik maak het in orde… Waar is het? … Oké, ik kom eraan.’
Hij klapte zijn mobieltje dicht en sloot zijn ogen even. ‘Ik moet weg.’
‘Wat is er?’ vroeg Rhyme.
‘Jenny is opgepakt. Door de IND.’
‘De Immigratiedienst?’
‘Ze stond op een verdachtenlijst van Binnenlandse Veiligheid. Ze beweren dat ze illegaal is en dat ze een bedreiging vormt.’
‘Ze is toch…?’
‘Onze óvergrootouders woonden hier al,’ viel Pulaski uit. ‘Jezus.’ Hij keek verwilderd om zich heen. ‘Brad is bij Jenny's moeder, maar ze heeft de baby bij zich. Ze wordt overgebracht naar het detentiecentrum… en misschien nemen ze haar de baby af. Als ze dat doen… O, man.’ Zijn gezicht stond radeloos. ‘Ik moet erheen.’ Rhyme zag aan zijn ogen dat niets hem bij zijn vrouw kon weghouden.
‘Ga maar. Succes.’
Pulaski rende naar buiten.
Rhyme deed zijn ogen even dicht. ‘Hij schakelt ons een voor een uit, als een scherpschutter.’ Hij trok een grimas. ‘Nou ja, Sachs kan er elk moment zijn. Ze kan Carpenter opzoeken.’
Er werd weer op de deur gebonsd.
Rhymes ogen vlogen open. Wat nu weer?
Het was tenminste niet weer een ontwrichtende actie van Tweeëntwintig-vijf.
Er kwamen twee technisch rechercheurs van het lab in Queens binnen met een grote melkkrat die Sachs had overgedragen voordat ze naar haar huis was gesneld. Het waren de aanwijzingen die ze had verzameld op de plek waar Malloy was vermoord.
‘Hallo, rechercheur. Uw bel doet het niet, wist u dat?’ Een van de mannen keek om zich heen. ‘En u hebt geen licht.’
‘Dat weten we maar al te goed,’ zei Rhyme ijzig.
‘Maar goed, hier is het.’
Toen de mannen weg waren, zette Mel Cooper het krat op een onderzoektafel en haalde de aanwijzingen eruit, samen met Sachs’ digitale camera, waarop foto's van de plaats delict moesten staan.
‘Goh, daar kunnen we wat mee,’ bromde Rhyme sarcastisch terwijl hij met zijn kin naar de levenloze computer en het zwarte scherm wees. ‘Misschien kunnen we het kaartje tegen de zon houden?’
Hij keek naar de aanwijzingen zelf: een schoenafdruk, bladeren, breed plakband en monsterzakjes. Ze moesten alles zo snel mogelijk onderzoeken; aangezien dit geen opzettelijk achtergelaten aanwijzingen waren, konden ze onthullen waar Tweeëntwintig-vijf zich ophield. Zonder apparatuur om de sporen te analyseren en in de databases op te zoeken, hadden ze echter niets aan de zakjes.
‘Thom,’ riep Rhyme, ‘de stroom?’
‘Ik sta nog in de wacht,’ riep de assistent vanuit de donkere gang.
Hij wist dat het vermoedelijk een slecht idee was, maar hij was des duivels.
En dat was Ron Pulaski niet snel.
Nu was hij echt razend. Zo had hij zich nog nooit gevoeld. Toen hij voor de politie tekende, had hij wel verwacht dat hij van tijd tot tijd Klappen zou krijgen en bedreigd zou worden, maar hij had nooit gedacht dat zijn loopbaan Jenny in gevaar zou brengen, laat staan zijn kinderen.
Hoewel hij dus een burgermannetje was en volgens het boekje werkte – net als brigadier Friday – nam hij het recht nu in eigen handen. Zonder iets tegen Lincoln Rhyme, rechercheur Sellitto of zelfs zijn mentor Amelia Sachs te zeggen. Ze zouden niet blij zijn met wat hij nu ging doen, maar Ron Pulaski was ten einde raad.
Dus had hij op weg naar het detentiecentrum van de IND in Queens Mark Whitcomb opgebeld.
‘Hé, Ron,’ zei Mark. ‘Wat is er? Je klink overstuur. Je bent buiten adem.’
‘Mark, ik heb een probleem. Help me, alsjeblieft. Mijn vrouw wordt ervan beschuldigd illegaal in het land te zijn. Ze beweren dat ze een vals paspoort heeft en een bedreiging voor de veiligheid is. Het is krankzinnig.’
‘Maar ze is toch Amerikaans staatsburger?’
‘Haar familie is hier al generáties. Mark, we denken dat die moordenaar die we zoeken jullie systeem heeft gekraakt. Hij heeft een inspecteur positief laten testen op drugs… en nu heeft hij Jenny laten arresteren. Kan hij dat echt?’
‘Hij moet haar dossier hebben omgewisseld met dat van iemand die op een verdachtenlijst staat en haar hebben aangegeven… Hoor eens, ik ken een paar mensen bij de IND. Ik praat wel met ze. Waar ben je nu?’
‘Op weg naar het detentiecentrum in Queens.’
‘Dan zie ik je daar over twintig minuten.’
‘O, dank je wel, man. Ik weet me geen raad.’
‘Geen paniek, Ron, we lossen het wel op.’
Nu ijsbeerde Ron Pulaski heen en weer voor het detentiecentrum, waar een bord stond dat aangaf dat de dienst was overgenomen door Binnenlandse Veiligheid. Pulaski dacht terug aan alle nieuwsberichten die Jenny en hij op tv hadden gezien over illegalen, hoe bang ze eruit hadden gezien.
Wat gebeurde er nu met zijn vrouw? Zou ze dagen of weken in een bureaucratisch niemandsland blijven steken? Pulaski kon wel gillen.
Kalmeer. Pak het verstandig aan. Dat zei Amelia Sachs altijd tegen hem.
Pak het verstandig aan.
Goddank, eindelijk. Pulaski zag Mark Whitcomb met snelle passen en een bezorgd gezicht naderen. Hij wist niet goed hoe Mark zou kunnen helpen, maar hij hoopte dat de afdeling Compliance, die connecties had met de overheid, invloed had bij Binnenlandse Veiligheid en kon zorgen dat zijn vrouw en kind werden vrijgelaten, in elk geval tot de kwestie officieel was opgelost.
Whitcomb bereikte hem en zei hijgend: ‘Ben je nog iets aan de weet gekomen?’
‘Ik heb een minuut of tien geleden gebeld. Ze zijn nu binnen. Ik heb niets gezegd. Ik wilde op jou wachten.’
‘Gaat het wel?’
‘Nee, Mark, ik ben flink over mijn toeren. Fijn dat je bent gekomen.’
‘Natuurlijk,’ zei Mark welgemeend. ‘Het komt wel goed, Ron. Wees maar niet bang, ik kan vast wel iets voor je doen.’ Hij keek op in Pulaski's ogen; hij was maar iets langer dan Andrew Sterling. Alleen… Het is echt heel belangrijk voor je dat je Jenny hier weg krijgt, hè?’
‘Nou en of, Mark. Dit is gewoon een nachtmerrie.’
‘Goed. Kom maar mee.’ Hij liep met Pulaski naar een steeg om de hoek van het gebouw. ‘Ik moet je om een gunst vragen, Ron,’ fluisterde hij.
‘Je zegt het maar.’
‘Echt?’ Hij klonk vreemd zacht voor zijn doen, kalm. En zijn ogen hadden een scherpte die Pulaski niet eerder had gezien. Alsof hij zijn masker had laten zakken en nu zichzelf was. ‘Weet je, Ron, soms moet je dingen doen die niet deugen, maar uiteindelijk is het maar beter zo.’
‘Waar heb je het over?’
‘Misschien moet je iets doen wat jou niet oké lijkt om je vrouw te helpen.’
Pulaski zweeg. Zijn gedachten maalden. Waar ging dit naartoe?
‘Ron, je moet zorgen dat die zaak in de doofpot verdwijnt.’
‘Die zaak?’
‘Je onderzoek.’
‘In de doofpot? Ik kan je niet volgen.’
‘Laat het ophouden.’ Whitcomb keek om zich heen en fluisterde: ‘Saboteer de boel. Vernietig de sporen. Geef ze valse aanwijzingen. Stuur ze alle kanten op, maar niet naar SSD.’
‘Ik begrijp je niet, Mark. Maak je een geintje?’
‘Nee, Ron, ik meen het. Dat onderzoek moet ophouden, en daar kun jij voor zorgen.’
‘Nee.’
‘O, jawel. Als je Jenny daar weg wilt hebben.’ Hij knikte naar het detentiecentrum.
Nee, nee… Dft was Tweeëntwintig-vijf. Whitcomb was de moordenaar! Hij had de wachtwoorden van zijn chef, Sam Brockton, gebruikt om in innerCircle te komen.
Pulaski tastte in een reflex naar zijn dienstwapen, maar Whitcomb was hem voor. Hij had plotseling een zwart pistool in zijn hand. ‘Nee, Ron. Daar schieten we niets mee op.’ Whitcomb trok met zijn vrije hand Pulaski's Glock uit de holster en stak hem in zijn broeksband.
Hoe heb ik dit zo verkeerd kunnen inschatten? dacht Pulaski. Kwam het door het hoofdletsel, of was hij gewoon stom? Whitcombs vriendschap was geveinsd geweest, wat niet alleen schokkend was, maar ook kwetsend. Hem koffie brengen, hem verdedigen tegenover Cassel en Gillespie, privéafspraken voorstellen, hem helpen met de urenrapportages… het was allemaal tactiek geweest om dicht bij hem te komen en hem te gebruiken.
‘Het was goddomme allemaal gelogen, hè, Mark? Je komt helemaal niet uit Queens, hè? En je hebt geen broer die bij de politie zit.’
‘Twee keer nee.’ Whitcombs gezicht stond bars. ‘Ik heb geprobeerd met je te praten, Ron, maar je wilde niet met me samenwerken. Godver! Het had gekund. Kijk nou waar je me toe dwingt.’
De moordenaar duwde Pulaski dieper de steeg in.