21
De vergaderzaal waar Sachs en Pulaski naartoe gingen, was net zo mi-nimalistisch als Sterlings kantoor. Sachs stelde vast dat het hele bedrijf zich goed liet beschrijven als sober deco.
Sterling bracht hen er persoonlijk naartoe en gebaarde naar een paar stoelen onder het logo van het raam in de vuurtoren. ‘Ik verwacht niet dat ik een andere behandeling krijg dan de anderen. Aangezien ik algeheel toegangsrecht heb, ben ik ook verdacht, maar ik heb wel een alibi voor gisteren: ik was de hele dag op Long Island. Dat doe ik vaak: naar grote discountzaken of coöperatieve winkels rijden om te zien wat de mensen kopen, hoe ze het kopen en op welke tijdstippen van de dag. Ik ben altijd op zoek naar manieren om onze onderneming efficiënter te maken, en dat kun je alleen doen als je weet waar je cliënten behoefte aan hebben.’
‘Met wie was u?’
‘Met niemand. Ik vertel nooit wie ik ben. Ik wil een zaak zien zoals hij echt werkt, met onvolkomenheden en al, maar u moet aan de gege-vens van mijn E-ZPass kunnen zien dat ik om een uur of negen s och-tends langs het tolhuis van de Midtowntunnel ben gekomen en dat ik rond halfzes ben teruggekomen. U kunt het natrekken via de Dienst Wegverkeer.’ Hij dreunde zijn kenteken op. ‘O, en gisteren heb ik mijn zoon ook gebeld. Hij was met de trein naar Westchester gegaan om een trektocht te maken in een natuurgebied. Hij ging alleen en ik wilde weten hoe het met hem was. Ik heb hem om een uur of twee gebeld. U moet kunnen zien dat ik vanuit mijn huis in de Hamptons heb gebeld, maar u kunt het ook in de lijst inkomende gesprekken op zijn mobiel-tje zien. De datum en tijd moeten erbij staan. Hij heeft hetzelfde mo-biele nummer als ik, maar dan met de eindcijfers 7187.’
Sachs noteerde het, evenals het telefoonnummer van Sterlings twee-de huis, en bedankte hem. Jeremy, de ‘externe’ assistent, kwam binnen en fluisterde zijn chef iets toe.
‘Ik moet iets regelen. Als ik iets voor u kan doen, wat dan ook, zegt u het maar.’
Een paar minuten later kwam de eerste verdachte binnen, Sean Cas-sel, het hoofd Verkoop en Marketing. Sachs vond hem nog vrij jong, een jaar of vijfendertig, maar ze had maar weinig mensen van boven de veertig bij SSD gezien. Misschien was de informatiebranche het nieuwe Silicon Valley, een wereld van jonge ondernemers.
Cassel, die een lang, klassiek aantrekkelijk gezicht had, zag er sportief uit. Stevige armen, brede schouders. Hij droeg het SSD-uniform, in zijn geval een donkerblauw pak. Zijn smetteloos witte overhemd was ge-tooid met zware, gouden manchetknopen en een gele das van dichtge-weven zijde. Hij had krullend haar en een rozige teint en hij keek Sachs strak aan door zijn bril. Ze wist niet dat er ook Dolce & Gabbana-bril-monturen bestonden.
‘Hallo.’
‘Hallo, ik ben rechercheur Sachs en dit is agent Pulaski. Gaat u zit-ten.’ Ze gaf hem een hand en merkte op dat hij zijn stevige greep bij haar langer volhield dan bij Pulaski.
‘Dus u bent rechercheur?’ De verkoopdirecteur toonde geen greintje belangstelling voor Pulaski.
‘Inderdaad. Wilt u mijn penning zien?’
‘Nee, ik geloof u wel.’
‘Goed. We willen informatie verzamelen over een aantal personeels-leden. Kent u een zekere Myra Weinburg?’
‘Nee, moet dat?’
Ze is vermoord.’
‘O.’ Het hippe masker zakte even en er trok wroeging over zijn gezicht. ‘Ik had iets over een misdrijf gehoord, maar ik wist niet dat het om een moord ging. Wat erg. Werkte ze hier?’
‘Nee, maar haar moordenaar had mogelijk toegang tot de informatie in de systemen van uw bedrijf. Ik weet dat u toegang hebt tot de gege-vens in innerCircle; zou een van uw personeelsleden een individueel dossier kunnen samenstellen?’
Cassel schudde zijn hoofd. ‘Voor een kast heb je drie wachtwoorden nodig, of een biometrische scan en een wachtwoord.’
‘Een kast?’
Hij aarzelde even. ‘O, zo noemen we een dossier hier. We gebruiken veel jargon in de informatiedienstverlening.’
Het was afgeleid van geheimen in een kast, vermoedde ze.
‘Maar niemand kan mijn wachtwoord te pakken krijgen. We houden ze allemaal zorgvuldig geheim, daar staat Andrew op.’ Cassel zette zijn bril af en poetste de glazen met een zwart doekje dat als bij toverslag in zijn hand was verschenen. ‘Hij heeft mensen ontslagen die wachtwoorden van anderen hadden gebruikt, ook als die anderen toestemming hadden gegeven. Op staande voet.’ Hij concentreerde zich op het poetsen. Toen keek hij op. ‘Maar laten we eerlijk zijn. Waar u écht naar vraagt, is niet een wachtwoord, maar een alibi, heb ik gelijk?’
‘Dat willen we ook graag weten, ja. Waar was u gisteren van twaalf tot vier uur 's middags?’
‘Aan het hardlopen. Ik ben aan het trainen voor een minitriatlon. Loopt u zelf ook? U ziet er sportief uit.’
Als stilstaan en gaten in doelwitten schieten sportief is, klopte dat. ‘Kan iemand dat bevestigen?’
‘Dat u sportief bent? Ik vind het een uitgemaakte zaak.’
Ze glimlachte. Soms kon je het spelletje maar beter meespelen. Pu-laski keek haar vragend aan – Cassel zag het en leek het grappig te vin-den – maar ze zei niets. Niemand hoefde Sachs’ eer te verdedigen.
Cassel wierp een blik op de agent in uniform en vervolgde: ‘Nee, ik ben bang van niet. Er was een vriendin blijven slapen, maar die is rond halftien weggegaan. Verdenken jullie mij soms?’
‘We verzamelen gewoon informatie,’ zei Pulaski.
‘Is dat zo?’ Hij klonk neerbuigend, alsof hij het tegen een kind had. ‘Alleen de feiten, dame. Alleen de feiten.’
Een citaat uit een oude tv-serie. Sachs wist niet meer welke.
Ze vroeg hem waar hij ten tijde van de andere moorden was geweest: die op de muntenhandelaar, de eerste vrouw die was verkracht en ver-moord, en de bezitster van het schilderij van Prescott. Hij zette zijn bril weer op en zei dat hij het zich niet herinnerde. Hij leek zich volkomen op zijn gemak te voelen.
‘Hoe vaak komt u in de datahokken?’
‘Misschien een keer per week.’
‘Neemt u informatie mee naar buiten?’
Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Nee, dat kan niet. Dat staat het beveili-gingssysteem niet toe.’
‘En hoe vaak downloadt u dossiers?’
‘Ik weet niet eens óf ik dat wel ooit heb gedaan. Het zijn alleen maar ruwe gegevens. Te veel ruis voor de dingen die ik doe.’
‘Goed, bedankt voor uw tijd. Dat was het wel, voorlopig.’
De glimlach verflauwde. ‘Is er een probleem?’ vroeg hij. ‘Moet ik me zorgen maken?’ Hij flirtte ook niet meer met haar.
‘Dit is gewoon een voorlopig onderzoek.’
‘O, u verklapt niets.’ Hij wierp een blik op Pulaski. ‘U laat uw kaar-ten niet zien, brigadier Friday?’
Ja, dat was het, dacht Sachs. Dragnet. Die oude politieserie waarvan ze de herhalingen jaren geleden met haar vader had gezien.
Cassel vertrok en een nieuwe verdachte kwam binnen: Wayne Gilles-pie, die de leiding had over de technische kant van de onderneming – de hard- en software. Hij voldeed niet echt aan Sachs’ beeld van een nerd. Niet meteen. Hij was gebruind en fit, en hij had een dure zilve-ren – of platina – armband om. Hij gaf haar een stevige hand. Bij nader inzien besloot ze echter dat hij toch aan het klassieke beeld van de tech-neut voldeed, iemand die door zijn moeder in de kleren werd gestoken voor de klassenfoto. Hij was klein en mager en hij droeg een gekreukt pak en een stropdas die niet goed was gestrikt. Zijn schoenen waren ver-sleten en hij had afgebeten nagels met rouwrandjes. Hij mocht wel eens naar de kapper. Het was alsof hij speelde dat hij in de directie zat, maar veel liever in een donker kamertje met zijn computer speelde.
In tegenstelling tot Cassel was Gillespie nerveus. Hij prutste continu aan drie elektronische apparaatjes aan zijn riem: een BlackBerry, een pda en een ingewikkelde mobiele telefoon. Hij maakte geen oogcon-tact; flirten was wel het laatste waar hij nu aan dacht, hoewel hij net als de directeur Verkoop geen trouwring omhad. Misschien had Sterling het liefst alleenstaande mannen op de machtsposities binnen zijn be-drijf. Loyale prinsen, geen ambitieuze hertogen.
Sachs had de indruk dat Gillespie minder had gehoord over hun aan-wezigheid hier dan Cassel, en haar beschrijving van de misdaden trok zijn aandacht. ‘Interessant. Ja, boeiend. Uitgekookt, data pianoën om misdaden te plegen.’
‘Wat?’
Gillespie drukte vol nerveuze energie zijn vingers tegen elkaar. ‘Data zoeken, bedoel ik. Gegevens verzamelen.’
Hij reageerde niet op het feit dat er mensen waren vermoord. Speelde hij toneel? De echte moordenaar had afgrijzen en medeleven kunnen veinzen.
Sachs vroeg hem waar hij zondag was geweest. Hij had evenmin een sluitend alibi, al hield hij een lang verhaal over een code die hij thuis aan het debuggen was en een rollenspel waaraan hij meedeed.
‘We kunnen dus nagaan of u gisteren online bent geweest?’
Nu aarzelde hij. ‘O, ik was maar aan het oefenen. Ik was niet online. Toen ik opkeek, was het opeens laat. Je krijgt zo'n flash dat de rest ge-woon verdwijnt.’
‘Flash?’
Hij begreep dat hij een vreemde taal sprak. ‘O, ik bedoel dat je flow krijgt. Je gaat helemaal op in het spel. Alsof de rest van je leven verdwijnt.’
Hij beweerde eveneens Myra Weinburg niet te kennen. En niemand had zijn wachtwoorden kunnen bemachtigen, verzekerde hij haar. ‘Ik wens je veel geluk als je die wilt kraken. Ze zijn allemaal willekeurig ge-kozen en ze bestaan uit zestien cijfers. Ik heb ze nooit opgeschreven. Gelukkig heb ik een goed geheugen.’
Gillespie zat altijd ‘in het systeem’. Hij verklaarde afwerend: ‘Ik be-doel, het is mijn werk.’ Toen ze hem vroeg of hij individuele dossiers downloadde, reageerde hij verbaasd. ‘Dat heeft toch geen zin? Lezen wat zomaar iemand de afgelopen week bij de supermarkt heeft gekocht? Hallo… Ik heb wel wat beters te doen.’
Hij gaf toe dat hij veel tijd doorbracht in de datahokken om ‘de dozen te stemmen’. Ze had het idee dat hij het er prettig vond, dat hij zich thuisvoelde op de plek waar zij zo snel mogelijk weg had gewild.
Gillespie kon zich ook niet meer herinneren waar hij was geweest op de tijdstippen van de andere moorden. Ze bedankte hem en hij liep weg. Nog voordat hij bij de deur was, pakte hij zijn pda van zijn riem en begon een bericht te tikken met zijn duimen, sneller dan Sachs met tien vingers.
Toen ze op de volgende verdachte met algeheel toegangsrecht wacht-ten, vroeg Sachs aan Pulaski: ‘Wat zijn je indrukken?’
‘Nou, ik mag Cassel niet.’
‘Daar kan ik inkomen.’
‘Maar ik vind hem zo onhebbelijk dat hij volgens mij niet Tweeën-twintig-vijf kan zijn. Te veel een yup, snap je? Als hij iemand met zijn ego kon vermoorden, ja, dan was het zo gepiept… Van Gillespie ben ik niet zo zeker. Hij deed alsof hij het heel erg vond dat Myra was ver-moord, maar het leek niet echt. En “pianoën” en “flash”? Ken je die ter-men? Ze komen van de straat. “Pianoën” is naar crack zoeken, verwoed tasten met je vingers. En een “flash” is de kick die je van heroïne krijgt.’
‘Zou hij drugs gebruiken?’
‘Nou, ik vond hem flink nerveus, maar weet je wat mijn indruk was?’
‘Daar vroeg ik naar.’
‘Hij is niet verslaafd aan drugs, maar hieraan.’ Pulaski gebaarde om zich heen. ‘De data.’
Ze dacht erover na en was het met hem eens. De sfeer bij SSD was be-dwelmend, maar niet op een prettige manier. Griezelig en verwarrend. Het was écht alsof je drugs had gebruikt.
Er kwam weer iemand binnen. Het was het hoofd Personeelszaken, een jonge, goedverzorgde, lichtgetinte man. Peter Arlonzo-Kemper vertelde dat hij zelden in de datahokken kwam, maar er wel mocht komen, zodat hij personeelsleden op hun werkplek kon spreken. Hij logde van tijd tot tijd in op innerCircle, maar alleen voor kwesties die betrekking hadden op het personeel van SSD.
Hij had dus wel degelijk dossiers gelicht, wat Sterling ook had gezegd.
De gedreven man plakte een glimlach op zijn gezicht en antwoordde op vlakke toon. Hij veranderde vaak van onderwerp, maar de kern van zijn boodschap was dat Sterling – die altijd ‘Andrew’ werd genoemd, was Sachs opgevallen – de ‘vriendelijkste, attentste baas was die je je maar kon wensen’. Geen mens zou het in zijn hoofd halen hem of de ‘idealen’ van SSD, wat die ook mochten zijn, te verraden. Hij kon zich niet voorstellen dat er een crimineel in de gewijde gangen van de onder-neming liep.
Zijn idolatie was vervelend.
Toen ze hem eenmaal van zijn verering had afgeleid, vertelde hij dat hij de hele zondag bij zijn vrouw was geweest (waarmee hij de enige getrouwde werknemer was die ze had gesproken). Op de dag van de moord op Alice Sanderson had hij het huis van zijn kortgeleden gestor-ven moeder in de Bronx leeggehaald. Hij was alleen geweest, maar hij dacht dat hij wel iemand kon vinden die hem had gezien. Waar hij ten tijde van de andere moorden was geweest, wist hij niet meer.
Na de gesprekken bracht de bewaker Sachs en Pulaski terug naar Sterlings voorkantoor. De directeur was in gesprek met een grote man van zijn eigen leeftijd, met donkerblond, over zijn kale schedel gekamd haar. Hij hing in een van de rechte houten stoelen. Het was geen personeelslid van SSD: hij droeg een poloshirt en een blazer. Sterling keek op, zag Sachs, sloot het gesprek af, stond op en liet zijn bezoeker uit.
Sachs keek naar wat de gast bij zich had: een stapel papier met de kop Associated Warehousing’. Het was waarschijnlijk de naam van zijn be-drijf.
‘Martin, wil je een auto voor meneer Carpenter laten komen?’
‘Goed, Andrew.’
‘We zijn het toch eens, hè, Bob?’
‘Ja, Andrew.’ Carpenter, die boven Sterling uittorende, gaf hem ern-stig een hand, draaide zich om en vertrok, begeleid door een bewaker.
Sachs en Pulaski liepen met Sterling mee zijn kantoor in.
‘Wat zijn jullie te weten gekomen?’ vroeg hij.
‘Niets concreets. Sommige mensen hebben een alibi, andere niet. We blijven de zaak onderzoeken. Wie weet zetten de aanwijzingen of getui-gen ons op het goede spoor. Ik vroeg me af of ik een kopie van een dossier zou kunnen krijgen? Arthur Rhyme.’
‘Wie?’
‘Hij is een van de mensen op de lijst. We denken dat hij ten onrechte is aangehouden.’
‘Natuurlijk.’ Steriing ging aan zijn bureau zitten, legde zijn duim op een gids naast het toetsenbord en typte iets. Hij keek wachtend naar het scherm en typte door. De eerste vellen rolden uit de printer. Het wer-den er een stuk of dertig, die hij aan Sachs gaf – Arthur Rhymes ‘kast’.
Dat ging makkelijk, merkte ze op. Ze knikte naar de computer. ‘Wordt dit ergens geregistreerd?’
‘Geregistreerd? O, nee. We registreren onze interne downloads niet.’ Hij keek weer naar zijn lijst. ‘Ik zal Martin de cliëntenlijst laten samen-stellen. Het zou twee tot drie uur kunnen duren.’
Net toen ze het kantoor uit liepen, kwam Sean Cassel binnen. Hij lachte niet. ‘Hoezo, een cliëntenlijst, Andrew? Wil je die aan de politie geven?’
‘Inderdaad, Sean.’
‘Waarom cliënten?’
‘We dachten dat iemand die bij een cliënt van SSD werkt informatie heeft opgezocht die hij voor de misdrijven heeft gebruikt,’ zei Pulaski.
‘Dat denken júllie,’ zei Cassel honend, ‘maar waaróm? Niemand heeft rechtstreeks toegang tot innerCircle. Ze kunnen geen kasten down-loaden.’
Ze kunnen mailinglists hebben gekocht waar de informatie in stond,’ legde Pulaski uit.
‘Mailinglists? Weet je wel hoe vaak een cliënt in het systeem zou moe-ten komen om alle informatie waar jullie het over hebben bij elkaar te krijgen? Daar heb je een dagtaak aan. Denk na.’
Pulaski bloosde en sloeg zijn ogen neer. ‘Eh…’
Mark Whitcomb van Compliance stond bij Martins bureau. ‘Sean, hij weet niet hoe het in elkaar zit.’
‘Nou, Mark, volgens mij is het gewoon een kwestie van logisch denken, toch? Elke cliënt zou honderden mailinglists moeten kopen, en waarschijnlijk zijn er drie-, vierhonderd in de kasten geweest van de zes-tienen waarvoor ze interesse hebben.’
‘Zestienen?’ zei Sachs vragend.
‘Mensen, bedoel ik.’ Hij gebaarde vaag naar de smalle ramen, moge-lijk om de mensheid buiten de Grijze Rots aan te duiden. ‘Het is afge-leid van onze code.’
Nog meer jargon. Kasten, zestienen, pianoën… De uitdrukkingen hadden iets zelfvoldaans, zo niet minachtends.
‘We moeten al het mogelijke doen om de waarheid te achterhalen,’ zei Sterling koeltjes.
Cassel schudde zijn hoofd. ‘Het is geen cliënt, Andrew. Niemand zou onze data durven te gebruiken voor een misdaad. Het zou gelijkstaan aan zelfmoord.’
‘Sean, als SSD hierbij betrokken is, moeten we het weten.’
‘Goed dan, Andrew. Wat jou het beste lijkt.’ Sean Cassel negeerde Pu-laski, wierp Sachs een kille, niet-verleidelijke glimlach toe en vertrok.
‘We nemen die cliëntenlijst wel mee wanneer we de technische hoof-den hebben gesproken,’ zei Sachs tegen Sterling.
Terwijl Sterling Martin instructies gaf, hoorde Sachs Mark Whit-comb tegen Pulaski fluisteren: ‘Let maar niet op Cassel. Gillespie en hij zijn de wonderjongens van de zaak. Jonge honden en zo. Ik ben een sta-in-de-weg. Jullie ook.’
‘Geeft niet,’ zei Pulaski vrijblijvend, maar Sachs zag dat hij dankbaar was. Hij is allesbehalve zelfbewust, dacht ze.
Whitcomb vertrok en Sachs en Pulaski namen afscheid van Sterling.
Toen legde de directeur zijn arm licht op die van Sachs. ‘Ik wil nog iets zeggen, rechercheur.’
Ze keek naar de man, die met zijn armen over elkaar en zijn voeten wijd naar haar opkeek met zijn diepgroene ogen. Het was onmogelijk zijn strakke, hypnotiserende blik te ontwijken.
‘Ik zal niet ontkennen dat ik in de informatiedienstverlening zit om geld te verdienen, maar ik doe het ook om de wereld te verbeteren. Denk maar aan wat we doen. Denk aan de kinderen die voor het eerst fatsoenlijke kleren en leuke kerstcadeaus krijgen van het geld dat hun ouders dankzij SSD hebben bespaard. Of aan de pasgetrouwde stellen die nu een bank kunnen vinden die ze een hypotheek voor hun eerste huis wil geven doordat SSD kan voorspellen dat ze wél een aanvaardbaar kredietrisico vormen. Of aan de identiteitsdieven die worden gepakt doordat onze algoritmes een afwijking in het uitgavenpatroon op je cre-ditcard opmerken. Of aan de RFID-tags in een kinderarmband of -hor-loge die de ouders dag en nacht vertelt waar hun kind is. De intelligente wc's die diabetes diagnosticeren terwijl je niet eens wist dat je het risico liep de ziekte te krijgen.
‘En kijk eens naar uw eigen werk, rechercheur. Stel dat u onderzoek doet naar een moord. Er zijn sporen van cocaïne gevonden op een mes, het moordwapen. Ons PublicSure-programma kan u vertellen welke mensen die ooit met cocaïne zijn aangehouden in de afgelopen twintig jaar een mes hebben gebruikt bij het plegen van een delict. U geeft het zoekgebied aan, of de persoon links- of rechtshandig moet zijn en wat zijn schoenmaat is. Voordat u het kunt vragen, hebt u de vingerafdruk-ken al op het scherm, samen met de foto's, informatie over de werkwij-ze, opvallende kenmerken, in het verleden gebruikte vermommingen, kenmerkende stempatronen en tientallen andere gegevens.
‘We kunnen u ook vertellen wie dat merk mes hebben gekocht, of misschien zelfs wie dát mes heeft gekocht. Mogelijk weten we ook waar de koper was op het tijdstip van het misdrijf en waar hij nu is. Als het systeem hem niet kan vinden, kan het u vertellen hoe groot de kans is dat hij bij een bekende handlanger is en u zíjn vingerafdrukken en kenmerken doorgeven. En dat hele pakket gegevens bereikt u in alles bij el-kaar een seconde of twintig.
‘Onze maatschappij heeft hulp nodig, rechercheur. Weet u nog, de gebroken ramen? Nou, SSD biedt hulp…’ Hij glimlachte. ‘Dat was de aanloop. Nu het verkoopverhaal. Ik vraag u discretie te betrachten bij dit onderzoek. Ik zal al het mogelijke doen, zeker als de dader iemand van SSD lijkt te zijn. Maar als er geruchten ontstaan over lekken hier, over slechte beveiliging, springen onze concurrenten en critici er bo-venop. En hard ook. Dat zou de belangrijkste missie van SSD ernstig kunnen belemmeren: zoveel mogelijk ramen repareren en de wereld verbeteren. Zijn we het eens?’
Amelia Sachs schaamde zich opeens voor haar eigen, achterbakse missie: geruchten verspreiden om de dader aan te sporen de val te zoeken, zonder het aan Sterling te vertellen. Ze deed haar uiterste best om oog-contact te blijven houden toen ze zei: ‘Ik denk dat we het volkomen eens zijn.’
‘Fantastisch. Martin, wil je onze gasten uitlaten?’