33
Amelia Sachs kwam vroeg, maar Lincoln Rhyme was al wakker. Hij had niet goed kunnen slapen door de plannen die zich ontvouwden, zowel hier als in Engeland. Hij had over zijn neef Arthur en zijn oom Henry gedroomd.
Sachs voegde zich bij hem in de trainingsruimte, waar Thom hem net weer in zijn TDX-rolstoel zette nadat hij acht kilometer had gefietst op de Electrologic-hometrainer, een vast onderdeel van zijn trainingsschema om zijn conditie te verbeteren en zijn spieren sterk te houden voor de dag dat ze het weer zouden kunnen overnemen van de mechanische systemen die zijn leven nu nog bestuurden. Sachs loste Thom af, die naar beneden ging om het ontbijt te maken. Het was veelzeggend voor hun relatie dat Rhyme al lang geen scrupules meer had en zich door haar liet helpen bij zijn ochtendrituelen, die veel mensen niet prettig zouden vinden.
Sachs had in haar eigen huis in Brooklyn geslapen en Rhyme bracht haar op de hoogte van de ontwikkelingen in de zaak-225, maar hij zag dat ze afwezig was. Toen hij ernaar vroeg, zei ze met een zucht: ‘Pam.’ Ze vertelde dat het vriendje een vroegere leraar was, en nog getrouwd bovendien.
‘Nee toch…’ Rhyme trok een pijnlijk gezicht. ‘Wat erg. Het arme kind.’ Hij voelde de primaire neiging die Stuart zo bang te maken dat hij zich niet meer zou durven laten zien. ‘Je hebt een penning, Sachs. Zwaai ermee. Hij vlucht het bos in. Anders bel ik hem wel, als je wilt.’
Sachs vond dat echter niet de juiste manier om het probleem aan te pakken. ‘Ik ben bang dat ik Pam kwijtraak als ik te bemoeizuchtig ben of hem aangeef, maar als ik niets doe, staat haar een hoop ellende te wachten. God, ze zal toch geen kind van hem willen?’ Ze zette de nagel van haar wijsvinger in haar duim. Trok haar hand weer weg. ‘Als ik vanaf het begin haar moeder was geweest, zou het iets anders zijn. Dan zou ik wel weten wat ik moest doen.’
‘Denk je?’ zei Rhyme.
Ze dacht even na en gaf toen glimlachend toe: ‘Oké, misschien niet… Dat opvoedgedoe ook. Ze moesten een gebruiksaanwijzing bij kinderen leveren.’
Ze ontbeten in de slaapkamer. Sachs voerde Rhyme. Net als de salon en het lab beneden was de slaapkamer veel knusser dan toen Sachs hem voor het eerst had gezien, jaren geleden. De enige wandversiering had toen bestaan uit posters die omgekeerd waren opgehangen en fungeerden als provisorische whiteboards voor de eerste zaak waaraan ze samen hadden gewerkt. Die posters hingen nu met de goede kant naar voren en er waren andere bijgekomen: impressionistische landschappen en stemmige stadstaferelen van kunstenaars als George Innes en Edward Hopper. Sachs leunde achterover naast de rolstoel en pakte Rhymes rechterhand, waar sinds kort weer wat beweging en gevoel in zat. Hij voelde haar vingertoppen, al was het een vreemde gewaarwording, anders dan de druk die hij in zijn hals of op zijn gezicht voelde, waar de zenuwen naar behoren werkten. Haar hand leek als water over zijn huid te druppelen. Hij dwong zijn vingers de hare te omsluiten en voelde dat ze een kneepje teruggaf. Ze zwegen, maar hij voelde en zag aan haar houding dat ze over Pam wilde praten. Hij wachtte rustig af. Hij keek naar het koppel slechtvalken in de vensterbank achter het raam, waakzaam, gespannen, het vrouwtje groter dan het mannetje, twee parate spierbundels. Valken jagen overdag, en er moesten kuikens gevoed worden.
‘Rhyme?’
‘Ja?’
‘Je hebt hem nog steeds niet gebeld, hè?’
‘Wie?’
‘Je neef.’
Ha, het ging dus niet over Pam. Het was niet in hem opgekomen dat ze aan Arthur Rhyme dacht.
‘Zal ik je nog eens iets zeggen? Ik wist niet eens dat je een neef hád.’
‘Heb ik hem nooit genoemd?’
‘Nee. Je hebt me wel over je oom Henry en tante Paula verteld, maar nooit over Arthur. Waarom niet?’
‘We werken te hard. Geen tijd voor loze praatjes.’ Hij glimlachte. Zij niet.
Moet ik het haar vertellen? vroeg Rhyme zich af. Zijn gevoel zei van niet, want de verklaring rook naar zelfbeklag, en dat was gif voor Lincoln Rhyme. Toch had ze het recht iets te weten. Zo gaat dat in de liefde. In de gearceerde stukken waar de twee cirkels van verschillende levens elkaar overlappen, kun je bepaalde elementaire dingen – stemmingen, liefdes, angsten, boosheid – niet verbergen. Zo staat het in het contract.
Dus vertelde hij het aan haar.
Over Adrianna en Arthur, over de bitterkoude dag van de natuurkundewedstrijd en de leugens erna, over het gênante technisch onderzoek van de Corvette en zelfs over het beoogde verlovingscadeau – een brokje beton uit het atoomtijdperk. Sachs knikte en Rhyme lachte in zichzelf, want hij wist wat ze dacht: nou en? Een kalverliefde, wat achterbaks gedoe, een beetje liefdesverdriet. Geen zwaar geschut in het arsenaal van persoonlijk leed. Hoe kon iets zo gewoons zo'n diepe vriendschap verstoren?
Jullie waren als broers…
‘Maar Judy zei toch dat Blaine en jij wel eens bij hen waren geweest? Dat klinkt alsof jullie het hadden bijgelegd.’
‘Ja, dat hebben we ook gedaan. Ik bedoel, het was maar een tienerliefde. Adrianna was knap… een lange rooie, toevallig.’
Sachs schoot in de lach.
‘Maar niet zo belangrijk dat ze onze vriendschap kon verwoesten.’
‘Er zit dus meer achter het verhaal?’
Rhyme zweeg even en zei toen: ‘Kort voor mijn ongeluk was ik in Boston.’ Hij zoog wat koffie door een rietje. ‘Ik sprak op een internationaal congres over forensisch onderzoek. Na afloop zat ik in de bar. Er kwam een vrouw naar me toe, een emeritus van het MIT. Mijn achternaam was haar opgevallen, zei ze, want ze had jaren geleden een student uit het Middenwesten gehad die Arthur Rhyme heette. Was dat soms familie?
‘Ik zei dat hij mijn neef was. Toen vertelde ze me dat Arthur iets frappants had gedaan. Hij had een wetenschappelijke verhandeling bij zijn aanmelding gevoegd in plaats van een opstel. Het was briljant, zei ze. Origineel, goed onderbouwd, baanbrekend – o, als je een wetenschappelijk onderzoeker wilt complimenteren, Sachs, zeg dan dat zijn werk “baanbrekend” is.’ Hij zweeg even. ‘Maar goed, ze spoorde hem aan de verhandeling uit te werken tot een artikel voor een wetenschappelijk tijdschrift, maar dat had Arthur nooit gedaan. Ze was hem uit het oog verloren en vroeg zich af of hij sindsdien nog onderzoek op dat gebied had gedaan.
‘Ik was nieuwsgierig en vroeg waar de verhandeling over ging. Ze herinnerde zich de titel nog. “De biologische effecten van bepaalde nanomaterialen”. O, en trouwens, Sachs, dat had ik geschreven.’
‘Jij?’
‘Het was een verhandeling die ik had geschreven voor een natuurkundeproject. Ik werd tweede van de staat. Het was best origineel werk, al zeg ik het zelf.’
‘Had Arthur het gestolen?’
‘Ja.’ Zelfs nu, na al die jaren, golfde de woede nog in hem. ‘Maar het wordt nog erger.’
‘Vertel.’
‘Na het congres kon ik haar verhaal niet uit mijn hoofd zetten. Ik belde de toelatingscommissie van het MIT. Ze hadden alle aanmeldingen op microfiche bewaard. Ze stuurden me een kopie van de mijne. Er klopte iets niet. Mijn eigen aanmelding klopte wel, en mijn handtekening stond eronder, maar alles wat door de school was gestuurd, via de decaan, was veranderd. Art had mijn leerlingendossier bemachtigd en dingen veranderd. Hij had me zeventjes gegeven in plaats van de negens en tienen die ik had gehaald. Hij had andere aanbevelingsbrieven meegestuurd, die niet al te enthousiast waren, meer verplichte nummers. Waarschijnlijk waren het de brieven die híj van zijn docenten had gekregen. De aanbeveling van mijn oom Henry zat er niet bij.’
‘Had hij die eruit gehaald?’
‘En hij had mijn verhandeling vervangen door een clichématig “waarom ik naar het MIT wil”verhaaltje. Hij had er zelfs een paar uitgelezen tikfouten in verwerkt.’
‘O, wat erg voor je.’ Ze kneep weer in zijn hand. ‘En Adrianna werkte voor de decaan, toch? Ze moet hem hebben geholpen.’
‘Nee. Dat dacht ik eerst ook, maar ik heb haar adres achterhaald en haar opgebeld.’ Hij lachte wrang. ‘We praatten wat over het leven, onze huwelijken, haar kinderen, mijn carrière. Toen over het verleden. Ze was zich altijd blijven afvragen waarom ik het zo plotseling had uitgemaakt. Ik zei dat ik dacht dat ze liever met Arthur verder wilde.’
Rhyme haalde diep adem en vervolgde: ‘Het verbaasde haar en ze zei dat ze Art alleen een plezier had gedaan door hem te helpen met zijn aanmeldingen voor verschillende universiteiten. Hij was een aantal keren naar haar toe gekomen op het kantoor van de decaan om over universiteiten te praten, voorbeelden van opstellen en aanbevelingsbrieven te bekijken. Hij zei dat zijn eigen decaan hopeloos was en dat hij beslist naar een goede universiteit wilde. Hij vroeg haar er met niemand over te praten, en zeker niet met mij; hij schaamde zich ervoor dat hij haar hulp nodig had, dus waren ze een paar keer stiekem op pad geweest. Ze voelde zich nog steeds schuldig omdat Art haar erover had laten liegen.’
‘En toen zij een keer op de wc zat of kopieën aan het maken was, plunderde hij je dossier.’
‘Inderdaad.’
Arthur doet geen vlieg kwaad. Dat kan hij niet eens…
Fout, Judy.
‘Weet je het heel zeker?’ vroeg Sachs.
‘Ja. Want meteen nadat ik haar had gesproken, heb ik Arthur gebeld.’
Rhyme herinnerde zich het gesprek nog bijna woordelijk.
‘Waarom, Arthur? Zeg me waarom.’ Dat was de begroeting.
Stilte. Arthurs ademhaling.
En hoewel er jaren waren verstreken sinds het vergrijp, wist zijn neef precies waar hij het over had. Hij vroeg niet hoe Rhyme erachter was gekomen. Hij probeerde niet het te ontkennen, onwetendheid te veinzen of de vermoorde onschuld te spelen.
Nee, hij was in de aanval gegaan. ‘Oké, wil je weten waarom, Lincoln?’ had hij geroepen. ‘Dat zal ik je uitleggen. Vanwege de prijs met Kerstmis.’
‘De prijs?’ had Rhyme verbluft gevraagd.
‘De prijs die je van mijn vader kreeg toen je de kerstquiz had gewonnen in ons eindexamenjaar.’
‘Het beton van Stagg Field?’ Rhyme had verwonderd zijn voorhoofd gefronst. ‘Hoezo?’ Er moest meer achter zitten dan het winnen van een aandenken dat maar voor een handjevol mensen op de wereld betekenis had.
‘Hij had het aan mij moeten geven!’ tierde zijn neef alsof híj het slachtoffer was. ‘Vader had mij vernoemd naar de man die aan het hoofd stond van het atoomproject. Ik wist dat hij het had bewaard. Ik wist dat hij het me zou geven wanneer ik mijn diploma had gehaald, of mijn bul. Het moest mijn cadeau zijn! Ik zat er al jaren op te wachten!’
Rhyme was met stomheid geslagen. Twee volwassen mannen die ruzieden als kinderen over een gejat stripboek of wat snoep.
‘Het was het enige wat belangrijk voor me was, en hij gaf het weg. Hij gaf het aan jóú.’ Zijn stem sloeg over. Huilde hij?
‘Arthur, ik had gewoon een paar vragen goed beantwoord. Het was een spelletje.’
‘Een spelletje? Wat is dat voor kutspelletje? Het was kerstavond! We hadden kerstliedjes moeten zingen of naar It's a Wonderful Life moeten kijken, maar nee, pa moest er weer een klaslokaal van maken, verdomme. Het was gênant! Het was saai, maar niemand had het lef om iets tegen de belangrijke professor te zeggen.’
‘Jezus, Art, kan ik er wat aan doen? Ik heb die prijs gewoon gewonnen. Ik heb je niet bestolen.’
Een wrede lach. ‘Nee? Goh, Lincoln, misschien toch wel. Heb je daar ooit aan gedacht?’
‘Waar heb je het over?’
‘Denk na! Misschien… heb je mijn vader van me gestolen.’ Hij zweeg, zwaar ademend.
‘Waar heb je het in godsnaam over?’
‘Je hebt hem gestolen! Heb je je nooit afgevraagd waarom ik niet ging hardlopen? Omdat jij die plek al had ingepikt! En in academisch opzicht? Jíj was zijn andere zoon, niet ik. Jij zat bij zijn colleges aan de universiteit. Jij hielp hem met zijn onderzoek.’
‘Dit is waanzin… Hij heeft jou ook gevraagd of je naar zijn colleges kwam. Ik weet het zeker.’
‘Ik had het na een keer wel gezien. Hij zat me op mijn kop tot ik wel kon janken.’
‘Hij onderwierp iederéén aan een kruisverhoor, Art. Daarom was hij zo briljant. Hij dwong je na te denken, hij vroeg door tot je het goede antwoord had.’
‘Maar sommige mensen vonden het goede antwoord nooit. Ik was goed, maar geen uitblinker. En de zoon van Henry Rhyme moest een genie zijn. Het deed er niet toe, want hij had jou. Robert ging naar Europa, Marie naar Californië. En zelfs toen wilde hij me nog niet. Hij wilde jou!’
De andere zoon…
‘Daar heb ik niet om gevraagd. Ik heb jou niet gesaboteerd.’
‘O nee? Heilig boontje. Speelde jij het spelletje niet mee? Je kwam gewoon toevallig in de weekends bij ons thuis, ook als ik er niet was? Je nodigde hem niet uit voor je hardloopwedstrijden? Toch wel. Geef antwoord. Wie had je liever als vader gehad, de mijne of de jouwe? Was je eigen vader zo idolaat van je? Floot hij naar je vanaf de tribune? Keek hij met zo'n goedkeurend opgetrokken wenkbrauw naar je?’
‘Gelul,’ snauwde Rhyme. ‘Je hebt een probleem met je vader en wat doe je? Je saboteert míj. Ik had naar het MIT kunnen gaan, maar dat heb jij voor me verpest! Daardoor is mijn hele leven anders gelopen. Als jij er niet was geweest, was alles anders gegaan.’
‘Nou, dat geldt andersom ook, Lincoln. Ik kan hetzelfde van jou zeggen…’ Een cynische lach. ‘Heb je je eigen vader wel een kans gegeven? Hoe moet hij zich hebben gevoeld met een zoon als jij, die honderd keer slimmer was dan hij? Een zoon die nooit thuis was omdat hij liever bij zijn oom zat. Heb je Teddy wel een kans gegeven?’
Toen had Rhyme de hoorn op de haak gegooid. Het was hun laatste gesprek. Een paar maanden later kreeg hij het ongeluk op een plaats delict dat hem verlamd had gemaakt.
Alles was anders gegaan…
‘Dus daarom is hij je nooit komen opzoeken na je ongeluk,’ zei Sachs.
Hij knikte. ‘Destijds, na het ongeluk, lag ik alleen maar in bed te denken dat als Art mijn aanmelding niet had vervalst, ik op het MIT was toegelaten en misschien had kunnen promoveren aan Boston University, dat ik misschien bij de politie van Boston was gegaan en al eerder of pas later naar New York zou zijn verhuisd. Ik was hoe dan ook waarschijnlijk niet op die plaats delict in de metro geweest en…’ Hij liet de rest in de stilte hangen.
‘Het vlindereffect,’ zei ze. ‘Een kleinigheid in het verleden maakt een groot verschil in de toekomst.’
Rhyme knikte. Hij wist dat Sachs de informatie met meeleven en begrip in zich zou opnemen, zonder een oordeel te vellen over de verdere implicaties – wat hij zou kiezen: lopen en een normaal leven leiden, of dwarslaesiepatiënt zijn en mogelijk juist daardoor een veel betere criminalist… en, uiteraard, haar levensgezel.
Zo'n vrouw was Amelia Sachs.
Hij lachte flauwtjes. ‘Het gekke is, Sachs…’
‘Dat er wel iets in zat?’
‘O, zeker. Mijn eigen vader leek me helemaal niet te zien. Hij stelde me in elk geval niet zo op de proef als mijn oom. Ik voelde me echt oom Henry's andere zoon. En ik vond het prettig.’ Hij was gaan beseffen dat hij heel misschien, onbewust, tóch achter zijn onstuimige, levenslustige oom Henry aan had gelopen. Hij werd bestookt door flitsen van herinneringen aan de keren dat hij zich had geschaamd voor de verlegenheid van zijn vader.
‘Maar dat is nog geen excuus voor wat hij heeft gedaan,’ zei Sachs.
‘Nee, dat niet.’
‘Maar toch…’ begon ze.
‘Je wilt zeggen dat het lang geleden is, wat geweest is, is geweest en de tijd heelt alle wonden?’
‘Zoiets,’ zei ze met een glimlach. ‘Judy zei dat hij naar je had gevraagd. Hij reikt je de hand. Vergeef het hem.’
Jullie waren als broers…
Rhyme keek van zijn bewegingloze lichaam naar Sachs en zei zacht: ‘Ik zal bewijzen dat hij onschuldig is. Ik krijg hem uit de gevangenis. Ik geef hem zijn leven terug.’
‘Dat is niet hetzelfde, Rhyme.’
‘Misschien niet, maar meer kan ik niet doen.’
Sachs deed haar mond open, misschien om haar zaak nog eens te bepleiten, maar Arthur Rhyme en zijn verraad waren vergeten toen de telefoon ging en het nummer van Lon Sellitto op het computerscherm verscheen.
‘Opdracht, telefoon opnemen… Lon. Hoe ver zijn we?’
‘Hé, Linc. Ik wilde even zeggen dat onze computerexpert onderweg is.’
Hij komt me bekend voor, dacht de portier – de man die vriendelijk knikte toen hij het Water Street Hotel uit liep.
Hij knikte terug.
De man, die in zijn mobieltje praatte, bleef bij de deur staan. Anderen liepen om hem heen. Hij praatte met zijn vrouw, begreep de portier. Toen werd zijn toon anders. ‘Patty, lieverd…’ Zijn dochter. Na een kort gesprek over een voetbalwedstrijd kreeg hij zijn vrouw kennelijk weer aan de lijn. Zijn toon werd volwassener, maar hij aanbad haar duidelijk ook.
Hij viel in een bepaalde categorie, wist de portier. Een jaar of vijftien getrouwd. Hij was trouw en verheugde zich op zijn thuiskomst – met een tas vol prullerige cadeaus, recht uit zijn hart. In tegenstelling tot sommige andere gasten, zoals de zakenman die met zijn trouwring om aankwam, maar zonder uit eten ging. Of de aangeschoten zakenvrouw (die deden hun ring nóóit af; het was niet nodig) die door een bink van een collega met de lift naar boven werd gebracht.
Wat een portier allemaal weet. Ik zou er een boek over kunnen schrijven.
Maar de vraag liet hem niet los: waarom kwam die vent hem zo bekend voor?
Toen lachte hij en zei tegen zijn vrouw: ‘Heb je me gezien? Is het daar ook op het nieuws geweest? Mam ook?’
Hem gezien. Een tvpersoonlijkheid?
Wacht, wacht. Ik heb het bijna…
Ja, hebbes. De vorige avond, het nieuws. Ja, die vent was doctor of professor in het een of ander. Sloane, Soames… Een computerexpert van een dure universiteit. Ron Scott, de hulpburgemeester of wat dan ook, had het over hem gehad. De prof ging de politie helpen met die moord van zondag en nog een andere misdaad.
Het gezicht van de professor werd ernstig en hij zei: ‘Ja, schat, wees maar niet bang. Ik red me wel.’ Hij sloot het gesprek af en keek om zich heen.
‘Hallo meneer,’ zei de portier. ‘Ik heb u op tv gezien.’
De professor glimlachte schuchter. ‘Echt waar?’ De aandacht leek hem verlegen te maken. ‘Zeg, kunt u me vertellen hoe ik bij Police Plaza 1 moet komen?’
‘Die kant op. Een stuk of vijf kruispunten verderop. Bij het stadhuis. U kunt het niet missen.’
‘Dank u wel.’
‘Succes.’ De portier keek naar een naderende limousine, blij dat hij een halve beroemdheid had ontmoet. Daar kon hij zijn eigen vrouw over vertellen.
Toen voelde hij een bijna pijnlijke klap op zijn rug. Een tweede man haastte zich het hotel uit en wrong zich langs hem heen. Hij keek niet om en verontschuldigde zich niet.
Eikel, dacht de portier terwijl hij de man nakeek, die snel en met gebogen hoofd wegliep, dezelfde kant op als de professor, maar hij zei niets. Hoe onbeschoft ze ook waren, je liet het gewoon over je heen komen. Het konden gasten of vrienden van gasten zijn, of een week later waren het zelf gasten. Of directieleden van het hoofdkantoor die je kwamen testen.
Slikken of stikken. Dat was de regel.
De tv-professor en de onbeschofte eikel verdwenen uit de gedachten van de portier toen de limousine stopte en hij naar voren stapte om het portier open te houden. Hij had een mooi uitzicht op een weelderig decolleté toen de gast uitstapte; het was beter dan een fooi en hij wist zeker, absoluut zeker, dat ze hem toch geen fooi zou geven.
Ik zou een boek kunnen schrijven.