7
De telefoon ging, tot Lincoln Rhymes ergernis. Hij zat te denken aan hun Mister X en het mechanisme van de achtergelaten valse aanwijzingen, als het echt zo in elkaar zat, en wilde niet gestoord worden.
Toen drong de werkelijkheid echter tot hem door; hij zag de 44 op het scherm, de landcode van Engeland. ‘Opdracht, telefoon opnemen,’ gebood hij meteen.
Klik.
‘Ja, inspecteur Longhurst?’ Hij had de hoop op tutoyeren laten varen. De betrekkingen met Scotland Yard vereisten een bepaalde correctheid.
‘Hallo, rechercheur Rhyme,’ zei ze. ‘Er begint hier schot in de zaak te komen.’
‘Vertel,’ zei Rhyme.
‘Danny Krüger heeft van een van zijn vroegere wapenkoeriers gehoord. Het schijnt dat Richard Logan uit Londen is vertrokken om iets in Manchester op te halen. We weten niet wat, maar we weten wel dat er in Manchester een overvloed aan clandestiene wapenhandelaars is.’
‘Hebben jullie enig idee waar hij precies zit?’
‘Daar probeert Danny nog achter te komen. Het zou magnifiek zijn als we hem daar konden pakken in plaats van op Londen te moeten wachten.’
‘Pakt Danny het wel subtiel aan?’ Rhyme had aan de videovergadering de herinnering overgehouden van een grote, gebruinde, luidruchtige Zuid-Afrikaan met een pens en een gouden pinkring die allebei schrikbarend bol waren. Rhyme had ooit een zaak gehad die in Darfur speelde, en Krüger en hij hadden een tijdje over het tragische conflict in dat land gepraat.
‘O, hij weet wat hij doet. Als het moet, kan hij subtiel zijn, maar als het nodig is, is hij zo fel als een bloedhond. Als het ook maar enigszins mogelijk is, krijgt hij die informatie. We hebben overleg met onze collega's in Manchester, zodat er een arrestatieteam paraat kan worden gehouden. Zodra we meer weten, bellen we u terug.’
Hij bedankte haar en ze sloten het gesprek af.
‘We krijgen hem wel, Rhyme,’ zei Sachs, en niet alleen voor zijn plezier. Ze was er zelf ook op gebrand Logan te vinden, want een van zijn intriges was haar bijna fataal geworden.
Sachs kreeg telefoon, nam op, luisterde even en zei dat ze er binnen tien minuten kon zijn. ‘De dossiers van die andere zaken die Flintlock noemde? Ze liggen klaar. Ik ga ze halen. O, en Pam zou langs kunnen komen.’
‘Wat doet ze tegenwoordig?’
‘Ze studeert bij een vriend in Manhattan – haar vríéndje.’
‘Wat leuk voor haar. Wie is het?’
‘Een jongen van school. Ik sta te trappelen om hem te zien. Ze heeft het nergens anders meer over. Ze verdient een fatsoenlijk iemand in haar leven, maar ik wil niet dat ze te hard van stapel loopt. Ik zou me prettiger voelen als ik hem had gezien en hem zelf aan een kruisverhoor had onderworpen.’
Rhyme knikte naar Sachs voordat ze wegging, maar in gedachten was hij elders. Hij keek naar het whiteboard met de gegevens van de zaak-Alice Sanderson en gaf de telefoon opdracht iemand te bellen.
‘Hallo?’ zei een zachte mannenstem. Op de achtergrond klonk een wals. Luid.
‘Mel, ben jij het?’
‘Lincoln?’
‘Wat is dat voor takkemuziek? Waar zit je?’
‘Bij de stijldanswedstrijd van New England,’ antwoordde Mel Cooper.
Rhyme zuchtte. Afwassen, musicals, stijldansen. Hij haatte de zondag. ‘Nou, maar ik heb je nodig. Ik zit met een zaak. Een uniek geval.’
‘Jouw zaken zijn altijd uniek, Lincoln.’
‘Deze is nog unieker dan anders, als je me de semantische overtreding wilt toestaan. Kun je hierheen komen? Je had het over New England. Zeg nou niet dat je in Boston of Maine zit.’
‘Nee, in Midtown. En ik ben bang dat ik tijd heb, want Gretta en ik zijn net uitgeschakeld. Rosie Talbot en Bryan Marshall gaan winnen. Het is een schandaal,’ zei Mel nadrukkelijk. ‘Hoe snel moet ik komen?’
‘Nu.’
Cooper grinnikte. ‘Hoe lang heb je me nodig?’
‘Een tijdje.’
‘Tot etenstijd, bedoel je? Of tot woensdag?’
‘Bel je chef maar om te zeggen dat je een nieuwe opdracht hebt. Ik hoop dat we vóór woensdag klaar zijn.’
‘Ik zal een naam moeten noemen. Wie leidt het onderzoek? Lon?’
‘Laat ik het zo zeggen: hou het vaag.’
‘Lincoln, je weet toch nog wel hoe het bij de politie gaat? Met “vaag” kom je er niet. Met “heel specifiek” wel.’
‘Er is niet echt een rechercheur die het onderzoek leidt.’
‘Ben je op eigen houtje bezig?’ vroeg Mel weifelend.
‘Niet echt. Amelia doet mee, en Ron.’
‘Verder niemand?’
‘Jij’
‘Aha. Wie is de verdachte?’
‘De verdachten zitten toevallig al achter de tralies. Er zijn er twee veroordeeld en de derde is in afwachting van zijn proces.’
‘En jij betwijfelt of we de juiste mensen hebben aangehouden.’
‘Zoiets.’
Technisch rechercheur Mel Cooper was gespecialiseerd in labwerk en hij was niet alleen een van de meest briljante leden van het korps, maar ook een van de pienterste. ‘O, dus ik moet je helpen uitzoeken hoe mijn bazen het zo hebben kunnen verprutsen dat ze tot drie keer toe de verkeerde hebben gearresteerd, en dan moet ik ze overhalen drie nieuwe, dure onderzoeken naar de echte daders te openen, die trouwens ook niet dolblij zullen zijn wanneer ze erachter komen dat ze hun straf uiteindelijk toch niet ontlopen. Dit is een soort verlies-verliessituatie, hè, Lincoln?’
‘Zeg je vriendin dat het me spijt, Mel. Kom zo snel mogelijk.’
Sachs was bijna bij haar vuurrode Camaro SS toen ze iemand ‘hé, Amelia!’ hoorde roepen.
Ze keek om en zag een knappe tiener met lang, kastanjebruin haar met rode strepen erin en een paar smaakvolle ringetjes in beide oren die twee linnen tassen met zich mee zeulde. Haar gezicht, dat bedekt was met een sproetenwaasje, straalde van geluk. ‘Ga je weg?’ vroeg ze.
‘Een grote zaak. Ik ga naar het hoofdbureau. Wil je een lift?’
‘Graag, dan neem ik daar de ondergrondse wel.’ Pam stapte in de auto.
‘Heb je lekker gestudeerd?’
‘Gewoon.’
‘Waar is je vriend?’ Sachs keek om zich heen.
‘Je bent hem net misgelopen.’
Stuart Everett zat op dezelfde middelbare school in Manhattan als Pam. Ze hadden nu een paar maanden verkering. Ze hadden elkaar op school leren kennen en op slag hun gezamenlijke liefde voor lezen en muziek ontdekt. Ze zaten allebei op de poëzieclub van de school, wat Sachs een geruststellend idee vond; hij was tenminste geen motorduivel of aapachtige sportjongen.
Pam slingerde een van de tassen, waarin schoolboeken zaten, op de achterbank en maakte de andere open. Er kwam een pluizige hondenkop uit tevoorschijn.
‘Hé, Jackson,’ zei Sachs, en ze aaide de hond over zijn kop.
Het piepkleine havaneesje pakte de Milk Bone die Sachs hem aanbood uit de op het dashboard geplakte bekerhouder die alleen als bewaarplaats voor hondenlekkers diende; Sachs’ manier van gas geven en bochten nemen was niet bevorderlijk voor het in een beker houden van vloeistoffen.
‘Kon Stuart je niet wegbrengen? Mooie heer is dat.’
‘Hij moest naar zijn voetbalwedstrijd. Hij is gek op sport. Dat zijn alle kerels toch?’
Sachs voegde in en lachte wrang. ‘Klopt.’
Het leek een vreemde vraag voor een meisje van die leeftijd, want die wisten doorgaans alles over mannen en sport, maar Pam Willoughby was geen gewoon meisje. Toen ze nog heel jong was, was haar vader omgekomen bij een vredesmissie van de VN. Haar labiele moeder had zich in de politiek en religieus rechtse ondergrondse gestort en was steeds militanter geworden. Ze zat nu levenslang uit wegens moord (ze was verantwoordelijk voor de bomaanslag op het hoofdkwartier van de VN in Manhattan een paar jaar terug, die zes mensen het leven had gekost). Amelia Sachs en Pam hadden elkaar destijds leren kennen toen Sachs het meisje uit handen van een serieontvoerder had gered. Daarna was ze weer verdwenen, maar zuiver toevallig had Sachs haar opnieuw gered, niet al te lang geleden.
Toen Pam eenmaal was bevrijd van haar psychopathische moeder, was ze bij een pleeggezin in Brooklyn geplaatst, maar niet voordat Sachs het echtpaar had nagetrokken alsof ze van de Geheime Dienst was en een presidentieel bezoek voorbereidde. Pam had het naar haar zin bij die mensen, maar ze bleef met Sachs omgaan, met wie ze een hechte band had. Pams pleegmoeder had haar handen vol aan de zorg voor vijf jongere kinderen, dus had Sachs de rol van grote zus op zich genomen.
Het mes sneed aan twee kanten. Sachs had altijd kinderen gewild, maar er waren complicaties. Ze had een gezin willen stichten met haar eerste serieuze relatie, maar die college-politieman, die bij haar was ingetrokken, bleek zo ongeveer de slechtst denkbare keus te zijn (afpersing, geweldpleging en uiteindelijk de gevangenis, om maar wat te noemen). Na hem was ze alleen geweest tot ze Lincoln Rhyme leerde kennen, bij wie ze sindsdien was gebleven. Rhyme begreep niet veel van kinderen, maar hij was een goed mens, redelijk en slim, en hij kon zijn gevoelloze beroepshouding scheiden van zijn privéleven; veel mannen konden en deden dat niet.
Een gezin stichten zou echter moeilijk zijn op dit punt van hun leven: ze hadden te kampen met de eisen en gevaren die het politiewerk met zich meebrengt, de rusteloze energie die ze allebei voelden en de onzekerheid aangaande Rhymes gezondheid in de toekomst. Ze moesten ook een zekere lichamelijke barrière overwinnen, al was dat meer een probleem van Sachs dan van Rhyme, hadden ze van de artsen gehoord (hij was prima in staat kinderen te verwekken).
De band met Pam was dus voorlopig voldoende. Sachs genoot van haar rol, die ze serieus opvatte; het meisje begon langzamerhand weer te leren volwassenen te vertrouwen. Rhyme stelde haar gezelschap ook echt op prijs. Hij hielp haar nu met de opzet van een boek over haar ervaringen in de rechtse ondergrondse met de werktitel Gevangenschap. Thom had tegen Pam gezegd dat ze ermee in Oprah zou kunnen komen.
Sachs scheurde een taxi voorbij en zei: ‘Je hebt geen antwoord gegeven. Heb je lekker gestudeerd?’
‘Heerlijk.’
‘Zit dat proefwerk van donderdag erin?’
‘Helemaal. Geen probleem.’
Sachs lachte. ‘Je hebt vandaag geen boek ingekeken, hè?’
‘Amelia, kom op. Het was zo'n mooie dag! Het is de hele week rotweer geweest. We moesten er gewoon uit.’
Sachs' voelde de drang Pam erop te wijzen hoe belangrijk het was dat ze goede eindexamencijfers haalde. Pam was slim, een alleslezer met een hoog IQ, maar na haar bizarre schoolloopbaan zou het moeilijk voor haar worden om op een goede universiteit te worden toegelaten. Het meisje zag er echter zo blij uit dat Sachs met haar hand over haar hart streek. ‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘Gewoon gelopen. Helemaal naar Harlem, om het stuwmeer heen. O, en er was een concert bij het botenhuis, gewoon een coverbandje, je weet wel, maar ze klonken echt net zoals Coldplay…’ Pam dacht terug. ‘Maar Stuart en ik hebben toch vooral gepraat. Over niets. Dat zijn de beste gesprekken, als je het mij vraagt.’
Amelia Sachs kon het niet tegenspreken. ‘Is het een lekker ding?’
‘O, zeker. Een kanjer.’
‘Heb je een foto van hem?’
‘Amelia! Dat zou echt niet cool zijn.’
‘Zullen we na deze zaak uit eten gaan, wij drieën?’
‘Echt? Wil je hem echt zien?’
‘Een jongen die iets met jou begint, kan maar beter weten dat er iemand op je past. Iemand met een pistool en handboeien. Oké, hou je hond vast; ik heb zin om te rijden.’
Sachs schakelde hard terug, gaf gas en zette twee rubberen uitroeptekens op het matzwarte asfalt.