35

Roland Bell was niet echt zo kalm als hij klonk.

Hij was een weduwnaar met twee kinderen, een mooi huis in een voorstad en een liefje in North Carolina dat hij ten huwelijk wilde vragen… Al die huiselijke dingen waren een nadeel als je het verzoek kreeg je voor gewillig slachtoffer uit te geven.

Toch kon Bell zich niet aan zijn plicht onttrekken, zeker niet als het om een dader als Tweeëntwintig-vijf ging, een verkrachter en moordenaar, het soort crimineel waaraan Bell een uitgesproken hekel had. En eerlijk gezegd hield hij wel van de kick die je van zulke operaties kreeg.

‘We vinden allemaal ons eigen peil,’ had zijn vader vroeger vaak gezegd, en toen de jongen eenmaal doorhad dat zijn vader het niet over boogschieten had, had hij die filosofie omarmd als een hoeksteen van zijn werkende leven.

Zijn blazer hing open en zijn hand was klaar om zijn favoriete pistool, een fraai staaltje Italiaanse wapenkunst, te trekken, te richten en af te vuren. Hij was blij dat Lon Sellitto zijn mond hield. Hij moest die vent horen naderen, en het gedreun van de heipalen maakte veel lawaai, maar als hij zijn oren spitste, hoorde hij achter zich schoenzolen over de stoep schrapen.

Laat het een meter of tien zijn.

Bell wist dat hij het arrestatieteam voor zich had, al konden ze elkaar niet zien vanwege een scherpe bocht in de stoep. Het plan was dat ze Tweeëntwintig-vijf zouden overmeesteren zodra het schootsveld vrij was en dat ze geen omstanders in gevaar konden brengen. Dit stuk stoep was nog deels zichtbaar vanaf een nabije straat en het bouwterrein, en ze gokten erop dat de moordenaar pas zou aanvallen wanneer Bell dichter bij het team was, maar nu leek hij sneller te werk te gaan dan ze hadden gedacht.

Toch hoopte Bell dat hij nog even zou wachten; bij een vuurgevecht hier zouden voorbijgangers en bouwvakkers gewond kunnen raken.

De logistiek van de aanhouding was van geen belang meer toen hij twee dingen tegelijk hoorde: de voetstappen van Tweeëntwintig-vijf, die het op een rennen zette en, nog verontrustender, het vrolijke Spaanse gekwetter van twee vrouwen, van wie er een een buggy duwde, die vanachter het gebouw naast Bell opdoken. De AT'ers hadden de stoep wel afgezet, maar blijkbaar was niemand op het idee gekomen de achterdeuren van de flats die eraan grensden door de beheerders te laten afsluiten.

Bell keek om en zag de vrouwen tussen hem en Tweeëntwintig-vijf de stoep op komen, terwijl de moordenaar met een pistool op hem af rende en hem strak aankeek.

‘We hebben een probleem. Burgers tussen ons in. De verdachte is gewapend! Ik herhaal, hij heeft een wapen. Ingrijpen!’

Bell wilde zijn Beretta pakken, maar een van de vrouwen zag Tweeëntwintig-vijf en zijn wapen, slaakte een kreet en sprong achteruit tegen Bell aan, die struikelde. Zijn wapen viel uit zijn hand. De moordenaar knipperde geschrokken met zijn ogen en verstijfde. Hij vroeg zich ongetwijfeld af waarom een professor met een wapen liep, maar hij herstelde zich snel en richtte op Bell, die zijn tweede wapen trok.

‘Nee!’ riep de moordenaar. ‘Waag het niet!’

Bell had geen andere keus dan zijn handen opsteken. Hij hoorde Sellitto zeggen: ‘Het eerste team is er binnen dertig seconden, Roland.’

De moordenaar grauwde alleen naar de vrouwen dat ze weg moesten rennen, wat ze deden, en stapte naar voren, met het pistool op Bells borst gericht.

Dertig seconden, dacht de rechercheur zwaar ademend.

Het kon net zo goed een heel leven zijn.

Hoofdinspecteur Joseph Malloy liep van de parkeergarage naar Police Plaza 1. Het ergerde hem dat hij nog niets had gehoord over de val met rechercheur Roland Bell. Hij wist dat Sellitto en Rhyme wanhopig op zoek waren naar de dader en hij had onwillig toestemming gegeven voor de zogenaamde persconferentie, maar eigenlijk ging het te ver, en hij vroeg zich af wat de consequenties zouden zijn als het niet lukte.

Godver, als het wél lukte, zouden er ook consequenties zijn. Een van de belangrijkste regels van het stadsbestuur was: niet klooien met de pers. Zeker niet in New York.

Net toen hij zijn mobieltje uit zijn zak wilde pakken, voelde hij iets in zijn rug. Dwingend en doelbewust. De loop van een vuurwapen.

Nee, nee…

Zij hart sloeg op hol.

Toen klonk de stem, heel bedaard: ‘Draai u niet om, hoofdinspecteur. Als u dat doet, ziet u mijn gezicht en moet u sterven, begrepen?’ Hij klonk beschaafd, wat Malloy om de een of andere reden verbaasde.

‘Wacht.’

‘Begrepen?’

‘Ja. Niet…’

‘Bij de volgende hoek slaat u rechts af die steeg in en loopt door.’

‘Maar…’

‘Er zit geen geluiddemper op de loop, maar ik hou hem zo dicht tegen u aan dat geen mens kan horen waar het geluid vandaan komt, en ik ben weg voordat u de grond raakt. De kogel zal door u heen gaan en ongetwijfeld nog iemand raken, gezien de drukte. Dat wilt u niet.’

‘Wie bent u?’

‘U weet wie ik ben.’

Joseph Malloy had van de misdaadbestrijding zijn levenslange carrière gemaakt, en nadat zijn vrouw was vermoord door een inbreker die stijf stond van de drugs, was het meer dan dat geworden; het was een obsessie voor hem. Hij mocht nu een hoge piet zijn, een manager, maar de instincten die hij in een ver verleden in de straten van Midtown South had aangescherpt, lieten hem niet in de steek. Hij begreep het meteen. ‘Tweeëntwintig-vijf.’

‘Hè?’

Kalm. Kalm blijven. Als je kalm blijft, kun je het in de hand houden. ‘U bent de man die zondag die vrouw heeft vermoord en gisteravond de beheerder van de begraafplaats.’

‘Hoe bedoelt u, “Tweeëntwintig-vijf”?’

‘Zo wordt u intern door de politie genoemd. Verdachte nummer Tweeëntwintig-vijf.’ Geef hem een paar feiten. Zorg dat hij zich ook ontspant. Knoop een gesprek aan.

De moordenaar lachte blaffend. ‘Een getal? Boeiend. Hier rechts afslaan.’

Tja, als hij je dood wil hebben, ga je dood. Hij wil alleen iets weten, of hij ontvoert je om druk te kunnen uitoefenen. Rustig. Hij gaat je duidelijk niet vermoorden; hij wil alleen niet dat je zijn gezicht ziet. Oké, had Lon Sellitto niet gezegd dat ze hem de man noemden die alles wist? Nou, trek dan wat informatie uit hem die jíj kunt gebruiken.

Misschien kun je je eruit kletsen.

Misschien kun je hem in een onbewaakt moment overrompelen en met je blote handen vermoorden. Joe Malloy was er prima toe in staat, zowel mentaal als fysiek.

Nadat ze een stukje hadden gelopen, gebood Tweeëntwintig-vijf hem te blijven staan. Hij zette een wollen muts op Malloys hoofd en trok hem over zijn ogen. Gelukkig. Een immense opluchting. Zolang ik hem niet zie, blijf ik in leven. Zijn handen werden met breed plakband geboeid en hij werd gefouilleerd. Een stevige hand op zijn schouder leidde hem naar voren en de kofferbak van een auto in.

Een rit in de verstikkende hitte met zijn knieën opgetrokken in de krappe kofferbak. Een kleine auto. Oké, genoteerd. Geen brandende olie. En goede vering. Genoteerd. Geen geur van leer. Genoteerd. Malloy probeerde de route bij te houden, maar het was ondoenlijk. Hij lette op de geluiden: auto's, een drilboor. Niets bijzonders. Meeuwen en een scheepstoeter. Tja, hoe wil je daaruit afleiden waar je bent? Manhattan is een eiland. Hoor je ook iets bruikbaars…? Wacht eens, de v-snaar maakt lawaai. Daar kun je iets mee. Prent het in je geheugen.

Na een minuut of twintig stopte de auto. Hij hoorde het gerommel van een garagedeur die zakte, een grote, met piepende scharnieren of wielen. Malloy schrok toen de kofferbak openging en slaakte een kreet. Muffe, maar koele lucht omringde hem. Hij zoog uit alle macht zuurstof in zijn longen door de vochtige wol van de muts.

‘Kom er maar uit.’

‘Ik wil een paar dingen met u bespreken. Ik ben hoofdinspecteur…’

‘Ik weet wie u bent.’

‘Ik heb veel macht binnen het korps.’ Malloy was tevreden over zichzelf. Zijn stem klonk vast en redelijk. ‘We komen er wel uit.’

‘Hierheen.’ Tweeëntwintig-vijf hielp hem over de gladde vloer.

Toen zakte hij op een stoel.

‘U zult uw grieven wel hebben, maar ik kan u helpen. Waarom doet u het, die misdrijven plegen?’

Stilte. Wat zou er nu gebeuren? Zou hij de kans krijgen met hem te vechten, vroeg Malloy zich af, of zou hij moeten doorgaan zich een weg in de geest van de moordenaar te banen? Ze zouden hem nu wel missen. Sellitto en Rhyme begrepen misschien wat er was gebeurd.

Hij hoorde een geluid.

Wat was het?

Een aantal klikken, gevolgd door een blikkerig elektronisch stemmetje. De moordenaar leek een recorder te testen.

Toen nog iets: het kletteren van metaal op metaal, alsof er gereedschap bij elkaar werd geraapt.

En ten slotte het beangstigende geschraap van metaal over beton waarmee de moordenaar zijn stoel zo dicht naar die van Malloy schoof dat hun knieën elkaar raakten.