37
‘Metadata.’
Rodney Szarnek, die in het computerlab zat, legde Lincoln Rhyme telefonisch uit hoe Tweeëntwintig-vijf er vermoedelijk achter was gekomen dat de ‘expert’ in feite een undercoveragent was.
Sachs, die met haar armen over elkaar stond en met een hand aan haar mouw plukte, herinnerde Rhyme eraan wat Calvin Geddes van Privacy Now haar had verteld. ‘Dat zijn data over data. In bestanden verstopt.’
‘Juist,’ bevestigde Szarnek, die haar via de speaker had gehoord. ‘Waarschijnlijk heeft hij ontdekt dat we het cv pas gisteren hadden gemaakt.’
‘Shit,’ prevelde Rhyme. Tja, je kunt niet aan alles denken. Hoewel: je moet wel als je de man die álles weet tegenover je hebt. Het plan waarmee ze hem hadden kunnen strikken, was vergeefs geweest. Hun tweede mislukking.
Bovendien hadden ze zich in de kaart laten kijken. Zoals zíj zijn zelfmoordlist hadden ontdekt, had híj hun werkwijze achterhaald, waardoor hij zich beter kon weren tegen toekomstige tactieken.
Kennis is macht…
Szarnek vervolgde: ‘Ik heb iemand van Carnegie Mellon de adressen laten traceren van iedereen die hun site vanochtend heeft bezocht. Er waren een stuk of vijf treffers in de stad, maar allemaal van openbare terminals, geen spoor van de gebruiker. Er kwamen er twee van Europese proxyservers, maar ik ken de providers. Die helpen ons niet.’
Hoe kon het ook anders.
‘We hebben wat informatie gevonden in de bestanden die Ron van de vrije ruimte op de harde schijf van SSD heeft gedwonload. Ze waren…’ – hij besloot kennelijk de technische uitleg over te slaan – ‘… flink door elkaar geklutst, maar we hebben fragmenten aan elkaar geplakt. Zo te zien heeft iemand inderdaad dossiers samengesteld en gedownload. We hebben een nym gevonden, een schuil- of schermnaam, “Runnerboy”. Dat is alles tot nog toe.’
‘Enig idee wie het is? Een werknemer, cliënt, kraker?’
‘Nee. Ik heb een kennis bij de FBI gebeld en hun database van bekende schermnamen en e-mailadressen geraadpleegd. Er zaten zo'n achthonderd Runnerboys in, maar niet één in de stad. We komen nog wel meer te weten.’
Rhyme liet Thom de naam Runnerboy op de lijst met verdachten zetten. ‘We zullen het bij SSD vragen. Misschien herkent iemand de naam.’
‘En de cd met cliëntenbestanden?’
‘Die wordt handmatig doorgenomen. Met mijn programma komen we niet ver genoeg. Er zijn te veel variabelen – verschillende consumentenproducten, abonnementen van de metro, E-ZPasjes. De meeste bedrijven hebben wel informatie over de slachtoffers gedownload, maar er springt er nog niet één uit die verdacht zou kunnen zijn.’
‘Goed.’
Hij verbrak de verbinding.
‘We hebben het geprobeerd, Rhyme,’ zei Sachs.
Geprobeerd… Hij trok een wenkbrauw op om aan te geven dat het niets waard was.
De telefoon zoemde en Sellitto's naam verscheen op het scherm.
‘Opdracht, telefoon opnemen… Lon, heb je…’
‘Linc.’
Er was iets niet goed. De toon klonk hol, zelfs door de speaker, en de stem zelf was beverig.
‘Een nieuw slachtoffer?’
Sellitto schraapte zijn keel. ‘Hij heeft er een van ons te pakken.’
Rhyme keek ontdaan naar Sachs, die zich onwillekeurig naar de telefoon overboog en haar armen van elkaar losmaakte. ‘Wie? Zeg op.’
‘Joe Malloy.’
‘Nee,’ fluisterde Sachs.
Rhyme deed zijn ogen dicht en liet zijn hoofd tegen de steun van de rolstoel zakken. ‘Ja, natuurlijk. Dat was zijn plan, Lon. Hij had het allemaal zo uitgekiend.’ Hij vervolgde zachter: ‘Hoe erg is het?’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Sachs.
Rhyme zei zacht: ‘Hij heeft Malloy niet gewoon vermoord, hè?’
Sellitto's beverige stem was hartverscheurend. ‘Nee, Linc.’
‘Zeg op!’ zei Sachs bot. ‘Waar hebben jullie het over?’
Rhyme keek naar haar ogen, die groot waren van het afgrijzen dat ze allebei voelden. ‘Hij heeft het allemaal zo bekokstoofd om aan informatie te komen. Hij heeft Joe gemarteld om te krijgen wat hij hebben wilde.’
‘O, god.’
‘Heb ik gelijk, Lon?’
De forse rechercheur zuchtte. Hij hoestte. ‘Ja, ik moet zeggen dat het vrij erg was. Hij heeft gereedschap gebruikt. En aan de hoeveelheid bloed te zien heeft Joe het heel lang volgehouden. Die klootzak heeft hem met een kogel afgemaakt.’
Sachs was rood van woede. Ze kneep in de kolf van haar Glock en vroeg knarsetandend: ‘Had hij kinderen?’
Rhyme herinnerde zich dat de vrouw van de hoofdinspecteur een paar jaar eerder was vermoord.
‘Een dochter in Californië,’ antwoordde Sellitto. ‘Ik heb haar al gebeld.’
‘Gaat het wel?’ vroeg Sachs.
‘Nee, niet echt.’ Zijn stem haperde. Rhyme dacht niet dat hij Sellitto ooit zo geëmotioneerd had meegemaakt.
In gedachten hoorde hij Joe Malloys stem nog toen hij reageerde op het feit dat Rhyme was ‘vergeten’ hem op de hoogte te brengen van de zaak-225. De hoofdinspecteur was niet kleingeestig geweest en had hen gesteund, hoewel Rhyme en Sellitto niet eerlijk tegen hem waren geweest.
Het politiewerk ging vããr het ego.
En Tweeëntwintig-vijf had hem gemarteld en vermoord, domweg omdat hij informatie nodig had. Die godverdomde informatie…
Toen riep Rhyme van ergens diep in zijn binnenste zijn hardheid op. De afstandelijkheid die, zo hadden sommige mensen wel eens gezegd, getuigde van zijn beschadigde ziel, al vond hij zelf dat die hem in staat stelde zijn werk beter te doen. ‘Oké, je weet wat dat betekent, hè?’ zei hij resoluut.
‘Wat dan?’ vroeg Sachs.
‘Hij heeft ons de oorlog verklaard.’
‘Oorlog?’ zei Sellitto vragend.
‘Aan ons. Hij duikt niet onder. Hij vlucht niet. Hij zegt tegen ons dat we kunnen verrekken. Hij slaat terug. En hij denkt dat hij het ongestraft kan doen. Politiemensen doden? Ja, vast. Hij heeft de frontlijn getrokken. En nu weet hij alles van ons.’
‘Misschien heeft Joe niets gezegd,’ zei Sachs.
‘O, jawel. Hij heeft zich uit alle macht verzet, maar uiteindelijk heeft hij gepraat.’ Rhyme moest er niet eens aan denken wat de hoofdinspecteur had doorgemaakt in zijn pogingen niets te verraden. ‘Hij kon er niets aan doen, maar nu lopen we allemaal gevaar.’
‘Ik moet met de korpsleiding gaan praten,’ zei Sellitto. ‘Ze willen weten wat er mis is gegaan. Ze zagen toch al niets in het plan.’
‘Nee, dat zal wel niet. Waar is het gebeurd?’
‘In een pakuis in Chelsea.’
‘Een pakhuis… Ideaal voor een hamsteraar. Hoe kende hij het? Werkte hij er? Weet je nog, zijn makkelijke schoenen? Of had hij het gewoon via zijn data gevonden? Ik wil het allemaal weten.’
‘Ik zal het laten nagaan,’ zei Cooper. Sellitto gaf hem de gegevens.
‘En de plaats delict moet onderzocht worden.’ Rhyme keek naar Sachs, die knikte.
Toen Sellitto had opgehangen, vroeg Rhyme: ‘Waar is Pulaski?’
‘Op de terugweg van de val met Roland Bell.’
‘Laten we SSD bellen en uitzoeken waar al onze verdachten waren toen Malloy werd vermoord. Er moeten er een paar op kantoor zijn geweest. Ik wil weten wie er níét was. En ik wil meer weten over die Runnerboy Zou Sterling ons willen helpen?’
‘O, zeker,’ zei Sachs, die zich herinnerde hoe bereidwillig Sterling zich gedurende het hele onderzoek had opgesteld. Ze zette de telefoon op de speaker en belde hem op.
Een van de assistenten nam op. ‘Hallo, rechercheur Sachs. Met Jeremy. Wat kan ik voor u doen?’
‘Ik moet meneer Sterling spreken.’
‘Die is helaas niet bereikbaar.’
‘Het is dringend. Er is weer iemand vermoord. Een politiefunctionaris.’
‘Ja, ik heb het op het nieuws gehoord. Het spijt me. Moment, Martin komt net binnen.’
Ze hoorden een gedempt gesprek en toen klonk er een andere stem door de speaker. ‘Rechercheur Sachs, met Martin. Het spijt me dat er weer een dode is gevallen, maar meneer Sterling is niet aanwezig.’
‘We moeten hem echt dringend spreken.’
‘Ik zal het doorgeven,’ zei de onverstoorbare assistent.
‘Is Mark Whitcomb er misschien, of Tom O'Day?’
‘Moment, alstublieft.’
Toen Martin eindelijk weer aan de lijn kwam, zei hij: ‘Het spijt me, maar Mark is ook afwezig en Tom zit in een bespreking. Ik heb de boodschap doorgegeven. Er komt een gesprek binnen, rechercheur Sachs. Ik moet ophangen. Ik vind het echt heel erg van uw commandant.’
‘“Gij die over jaren zult oversteken van kust naar kust betekent meer voor mij, en voor mijn overpeinzingen, dan ge zoudt kunnen vermoeden.”’
Pam Willoughby, die op een bank aan de oever van de East River zat, voelde haar hart bonken. Het zweet stond haar in de handen.
Ze keek om naar Stuart Everett, die stralend werd verlicht door de zon boven New Jersey. Hij droeg een blauw overhemd, een spijkerbroek, een blazer en een leren tas over zijn schouder. Ze zag zijn jongensachtige gezicht, bruine kuif en smalle lippen die op het punt stonden uit te breken in een glimlach die vaak uitbleef.
‘Hoi,’ zei ze blij. Ze was er kwaad om, want ze had nors willen klinken.
‘Hé.’ Hij keek naar Brooklyn Bridge in het noorden. ‘Fulton Street.’
‘Het gedicht? Ja, ik ken het. “De pont naar Brooklyn”.’
Uit Grashalmen, Walt Whitmans meesterwerk. Toen Stuart Everett zich tijdens de les had laten ontvallen dat het zijn lievelingsbundel was, had ze een prijzige uitgave gekocht. Met in haar achterhoofd het idee dat het hun band op de een of andere manier zou versterken.
‘Ik heb het niet als huiswerk opgegeven en je kent het toch?’
Pam zweeg.
‘Mag ik gaan zitten?’
Ze knikte.
Ze zaten stil naast elkaar. Pam rook zijn aftershave en vroeg zich af of zijn vrouw die voor hem had gekocht.
‘Je vriendin zal wel met je hebben gepraat?’
‘Ja.’
‘Ik mocht haar wel. Toen ik haar voor het eerst sprak, nou ja, toen was ik bang dat ze me wilde oppakken.’
Pams frons verzachtte zich tot een glimlach.
Stuart vervolgde: ‘Het zat haar niet lekker, maar dat is juist goed. Ze is bezorgd om je.’
‘Amelia is top.’
‘Ik vond het ongelooflijk dat ze rechercheur was.’
En een rechercheur die mijn vriendje heeft nagetrokken. In onwetendheid verkeren was zo slecht nog niet, dacht Pam; te veel weten was pas balen.
Hij pakte haar hand. Ze wilde hem wegtrekken, maar die neiging was zo weer verdwenen. ‘Hé, laten we er open over zijn.’
Ze bleef in de verte staren; in zijn diepliggende bruine ogen kijken zou een heel stom plan zijn. Ze keek naar de rivier en de haven erachter. Er waren nog wel veerdiensten, maar er voeren voornamelijk particuliere boten en vrachtschepen. Ze ging vaak hier aan de rivier zitten om ernaar te kijken. Toen ze gedwongen was ondergedoken te leven, diep in de bossen van het Middenwesten met haar gestoorde moeder en een stelletje rechtse extremisten, was ze gefascineerd geraakt door zeeën en rivieren. Die waren open en vrij en altijd in beweging. Het was een geruststellende gedachte.
‘Ik weet dat ik niet eerlijk tegen je ben geweest, maar mijn relatie met mijn vrouw is maar schijn. Ik slaap niet meer met haar. Al heel lang niet meer.’
Was dat het eerste wat een man op zo'n moment zei? vroeg Pam zich af. Ze had nog niet eens aan de seks gedacht, alleen aan het feit dat hij getrouwd was.
‘Ik wilde niet verliefd op je worden,’ vervolgde hij. ‘Ik wilde gewoon vrienden zijn, maar jij was anders dan wie ook. Je maakte iets in me wakker. Je bent natuurlijk mooi, maar je bent ook, nou ja, net als Whitman. Onconventioneel. Lyrisch. Een dichter, op je eigen manier.’
‘Je hebt kinderen,’ flapte Pam eruit.
Hij aarzelde. ‘Ja, maar je zou ze leuk vinden. John is acht en Chiara elf. Het zijn fantastische kinderen. Dat is de enige reden dat Mary en ik nog bij elkaar zijn.’
Ze heet dus Mary. Pam had het zich afgevraagd.
Hij gaf een kneepje in haar hand. ‘Pam, ik kan je niet laten gaan.’
Ze leunde tegen hem aan. Ze voelde de troost van zijn arm tegen de hare en rook de droge, prettige geur. Het kon haar niet meer schelen wie die aftershave had gekocht. Waarschijnlijk had hij het me vroeg of laat ook wel uit zichzelf verteld, dacht ze.
‘Ik wilde het je binnenkort vertellen. Ik zweer het. Ik was moed aan het verzamelen.’ Ze voelde het beven van zijn hand. ‘Ik zie de gezichten van mijn kinderen. Ik denk dat ik het gezin niet mag ontwrichten. En dan kom jij. De ongelooflijkste vrouw die ik ooit heb ontmoet… Ik voelde me al heel lang eenzaam.’
‘En de feestdagen dan?’ vroeg ze. ‘Ik had iets leuks met je willen doen met Thanksgiving of met de kerstdagen.’
‘Waarschijnlijk kan ik een van die dagen wel weg. In elk geval een paar uur. We moeten gewoon op tijd onze plannen maken.’ Hij boog zijn hoofd. ‘Het zit zo: ik kan niet zonder je. Als je geduld hebt, komt het goed.’
Ze dacht terug aan die ene nacht die ze samen hadden doorgebracht. Een geheim waar niemand van wist. In het huis van Amelia Sachs, toen die bij Lincoln Rhyme sliep en Pam en Stuart het rijk alleen hadden. Het was een droom geweest. Kon elke nacht van haar leven maar zo zijn.
Ze pakte zijn hand nog steviger beet.
‘Ik mag je niet kwijtraken,’ fluisterde hij.
Hij schoof dichter naar haar toe. Elke vierkante centimeter van zijn lichaam die haar raakte, bood haar troost. Ze had zelfs een gedicht geschreven waarin ze hun aantrekkingskracht beschreef als gravitatie: een van de fundamentele krachten van het heelal.
Ze legde haar hoofd op zijn schouder.
‘Ik beloof je dat ik nooit meer iets voor je verborgen zal houden, maar alsjeblieft… Ik moet met je blijven omgaan.’
Ze dacht aan de heerlijke tijden die ze samen hadden gehad, momenten die ieder ander onbetekenend zou vinden, dwaas.
Er was niets mee te vergelijken.
De troost was als warm water dat de pijn van een wond wegwaste.
Toen ze op de vlucht waren, hadden Pam en haar moeder met en tussen kleinzielige mannen geleefd die hen sloegen, ‘voor hun eigen bestwil’, en die hun vrouw en kinderen alleen toespraken om hun een standje te geven of hun het zwijgen op te leggen.
Stuart leefde in een heel andere wereld dan die beesten.
Hij fluisterde: ‘Gun me nog wat tijd. Het komt goed. Ik beloof het. We blijven elkaar zien… Hé, ik heb een idee. Ik weet dat je wilt reizen. Volgende maand is er een poëziecongres in Montreal. Je kunt met me mee, ik boek een kamer voor je. Je kunt mee naar de lezingen en we hebben de avonden voor onszelf.’
‘O, ik hou van je.’ Ze bracht haar gezicht naar het zijne. ‘Ik begrijp wel waarom je het me niet hebt verteld, echt wel.’
Hij drukte haar hard tegen zich aan en kuste haar in haar hals. ‘Pam, ik ben zo…’
Toen leunde ze achterover en hield haar schooltas als een schild tegen haar borst. ‘Maar nee, Stuart.’
‘Hè?’
Pam dacht niet dat haar hart ooit zo snel had geklopt. ‘Bel me maar als je gescheiden bent, dan zien we verder, maar tot die tijd, nee. Ik kan niet meer met je omgaan.’
Ze had gezegd wat Amelia Sachs naar haar idee op zo'n moment zou zeggen, maar kon ze zich er ook naar gedragen, zonder te huilen? Amelia zou niet huilen. Nooit.
Ze plakte een glimlach op haar gezicht en vocht tegen de pijn. De eenzaamheid en de paniek verdrongen de troost op slag. De warmte bevroor tot ijzige scherven.
‘Maar Pam, je bent alles voor me.’
‘Maar wat ben jij voor míj, Stuart? Jij kunt niet alles voor mij zijn, en voor minder doe ik het niet.’ Laat je stem vast klinken, gebood ze zichzelf. ‘Als je gaat scheiden, wil ik bij je zijn… Ga je scheiden?’
Hij sloeg zijn verleidelijke ogen neer. ‘Ja,’ fluisterde hij.
‘Nu?’
‘Het kan nu niet. Het ligt ingewikkeld.’
‘Nee, Stuart. Het is zo simpel als het maar kan.’ Ze stond op. ‘Als ik je niet meer zie, een prettig leven nog.’ Ze liep snel weg in de richting van Amelia's huis, dat niet ver was.
Goed, misschien zou Amelia niet huilen, maar Pam kon haar tranen niet meer bedwingen. Ze liep recht over de stoep terwijl de tranen over haar wangen stroomden, en durfde niet om te kijken, bang dat ze dan zou toegeven. Ze durfde niet eens te denken aan wat ze had gedaan.
Er drong zich wel een andere gedachte aan haar op, eentje die ze ooit vast grappig zou vinden: wat een stomme afscheidszin. Had ik maar iets beters verzonnen.