28

‘Hé, hallo.’

Pam Willoughby, die door Thom de hal van het herenhuis in werd geloodst, had een glimlach op haar gezicht. Ze begroette de teamleden, die haar glimlach ondanks het verschrikkelijke nieuws over Arthur Rhyme beantwoordden. Thom vroeg haar hoe het op school was gegaan die dag.

‘Super. Echt heel goed.’ Toen vroeg ze zacht: ‘Amelia, heb je even?’

Sachs keek naar Rhyme, die knikte. We kunnen toch niets voor Art doen tot we meer weten, ga maar, bedoelde hij.

Ze stapten de gang in. Gek, dacht Sachs: je kunt alles van het gezicht van jonge mensen aflezen. Hun stemming, in elk geval, al ontgaat de reden ervoor je soms. Als het om Pam ging, vond Sachs het soms jammer dat ze niet dezelfde gave had als Kathryn Dance om iemands gevoelens en gedachten te lezen, al leek Pam die middag overduidelijk gelukkig.

‘Ik weet dat je het druk hebt,’ zei Pam.

‘Het geeft niet.’

Ze liepen de salon aan de andere kant van de hal in.

‘Nou?’ vroeg Sachs met een samenzweerderige glimlach.

‘Oké. Ik heb gedaan wat je zei. Ik heb Stuart gewoon naar dat andere meisje gevraagd.’

‘En?’

‘Ze hebben iets gehad, maar voordat ik hem leerde kennen. Hij had me een tijdje terug zelfs over haar verteld. Hij kwam haar op straat tegen. Ze hebben gewoon even gepraat, meer niet. Ze hing nogal aan hem, zie je. Dat deed ze ook al toen ze nog verkering hadden, en het was een van de redenen waarom hij het had uitgemaakt. En ze hield hem vast toen Emily hem met haar zag, en hij probeerde weg te komen. Meer was het niet. Het is allemaal in orde.’

‘Hé, gefeliciteerd. Dus de vijand is definitief buiten beeld?’

‘O, ja. Het moet wel waar zijn… Ik bedoel, hij kán niets met haar hebben, want dat kan hem zijn baan kosten…’ Pam zweeg plotseling.

Sachs hoefde geen beroepsondervrager te zijn om te begrijpen dat Pam zich had versproken. ‘Zijn baan? Wat voor baan?’

‘Nou ja, je weet wel.’

‘Niet echt, Pam. Waarom zou het hem zijn baan kosten?’

Pam keek blozend naar het oosterse tapijt aan hun voeten. ‘Nou ja, ze zit eigenlijk bij hem in de klas dit jaar.’

‘Is hij docént?’

‘Min of meer.’

‘Bij jou op school?’

‘Dit jaar niet. Hij geeft les op Jefferson. Ik had hem vorig jaar. Dus we kunnen nu wel…’

‘Pam, wacht even…’ Sachs dacht terug. ‘Je zei dat hij op school zat.’

‘Ik zei dat ik hem op school had leren kennen.’

‘En die poëzieclub?’

‘Nou…’

‘Hij was de begeleider,’ zei Sachs met een grimas. ‘En hij voetbalt niet, hij traint het elftal.’

‘Ik heb niet echt gelogen.’

In elk geval niet in paniek raken, hield Sachs zichzelf voor. Daar schiet niemand iets mee op. ‘Goh, Pam, dit is…’ Nou, wat was het? Ze liep over van de vragen en stelde de eerste die bij haar opkwam: ‘Hoe oud is hij?’

‘Weet ik niet. Niet zo oud.’ Pam keek op. Haar ogen stonden hard. Sachs had haar opstandig gezien, humeurig en vastberaden, maar nog nooit zoals nu: in het nauw gedreven en afwerend, bijna als een dier.

‘Pam?’

‘Ik denk iets van, nou, eenenveertig of zo.’

De geen-paniek-regel verloor aan geldigheid.

Wat moest ze in vredesnaam doen? Ja, Amelia Sachs had altijd kinderen in haar leven gewild, een verlangen dat werd versterkt door de herinneringen aan de heerlijke tijden die ze met haar vader had beleefd, maar ze had nooit rekening gehouden met de zwaardere kanten van het ouderschap.

‘Wees redelijk’ moet hier de richtlijn zijn, dacht ze, maar dat werkte net zo slecht als ‘geen paniek’. ‘Tja, Pam…’

‘Ik weet wat je gaat zeggen, maar dáár gaat het niet om.’

Sachs was er nog niet zo zeker van. Mannen en vrouwen bij elkaar… Tot op zekere hoogte gáát het altijd daarom. Maar ze mocht nu niet aan de seksuele kant van het probleem denken. Dat zou de paniek alleen maar versterken en haar redelijkheid de grond in boren.

‘Hij is anders. We hebben een band… Ik bedoel, die jongens van school, die houden zich alleen bezig met sport en videospelletjes. Zo saai.’

‘Pam, er zijn genoeg jongens die gedichten lezen en naar toneelstukken kijken. Zaten er geen jongens in de poëzieclub?’

‘Dat is niet hetzelfde… Ik vertel nooit wat ik heb meegemaakt, weet je, met mijn moeder en alles, maar ik heb het aan Stuart verteld en die begreep het. Hij heeft het ook moeilijk gehad. Zijn vader is vermoord toen hij zo oud was als ik nu. Hij heeft zijn opleiding zelf bekostigd; hij had altijd twee of drie bijbaantjes.’

‘Het is gewoon geen goed idee, lieverd. Je kunt je de problemen niet eens voorstellen.’

‘Hij is lief voor me. Ik vind het fijn om bij hem te zijn. Dat is toch het belangrijkste?’

‘Dat is een deel, maar niet alles.’

Pam sloeg opstandig haar armen over elkaar.

‘En al is hij nu je docent niet, hij zou ernstig in de problemen kunnen komen.’ Die uitspraak gaf Sachs het gevoel dat ze het pleit nu al had verloren.

‘Hij heeft gezegd dat ik het risico waard ben.’

Je hoefde geen Freud te zijn om het te snappen: een meisje dat jong haar vader had verloren en was grootgebracht door een terroristische moeder en stiefvader… ze was voorbestemd om voor een attente oudere man te vallen.

‘Kom op, Amelia. Ik ga niet trouwen. We hebben gewoon verkering.’

‘Waarom neem je dan niet even bedenktijd? Een maand. Ga met andere jongens uit. Zie hoe het gaat.’ Zielig gewoon, dacht Sachs. Haar argumenten deden denken aan een verloren achterhoedegevecht.

Een overdreven frons. ‘Waarom zou ik dat doen? Ik probeer geen jongen aan de haak te slaan, ik wil gewoon iemand hebben, net als alle andere meiden in mijn Klas.’

‘Lieverd, ik weet dat je iets voor hem voelt, maar gun het wat tijd. Ik wil niet dat je gekwetst wordt. Er lopen genoeg fantastische jongens rond. Die zijn geschikter voor je en uiteindelijk word je dan gelukkiger.’

‘Ik ga het niet uitmaken. Ik hou van hem. En hij houdt van mij.’ Ze pakte haar boeken en zei koeltjes: ‘Ik moest maar eens gaan. Ik heb huiswerk.’ Ze liep naar de deur, maar bleef staan, draaide zich om en fluisterde: ‘Toen jij iets met meneer Rhyme kreeg, heeft toen niemand tegen je gezegd dat het een stom idee was? Dat je wel iemand kon vinden die niet in een rolstoel zat? Dat er genoeg “fantastische jongens” rondliepen? Vast wel.’

Pam keek Sachs nog even aan, draaide zich om, liep weg en trok de deur achter zich dicht.

Ja, dacht Sachs, dat had iemand inderdaad tegen haar gezegd, en vrijwel met dezelfde woorden.

En wie zou dat anders kunnen zijn dan Amelia Sachs’ eigen moeder?

Miguel Abrera 5465984245910243, de ‘onderhoudsspecialist’ zoals SSD het noemt, is op de gewone tijd uit zijn werk gekomen, rond vijf uur 's middags. Hij komt nu uit het metrostation bij zijn huis in Queens en ik loop vlak achter hem.

Ik probeer kalm te blijven, maar dat valt niet mee.

Ze, de politie, zitten me op de hielen, mij! Wat nog nooit eerder is voorgekomen. In de jaren en jaren van verzamelen, na al die dode zestienen, al die verwoeste levens en al die mensen die door mijn toedoen in de gevangenis zijn beland, is er nog nooit iemand zo dichtbij gekomen. Nu ik op de hoogte ben van de verdenkingen van de politie, hou ik de schijn goed op, dat weet ik zeker, maar toch ben ik verwoed bezig de situatie te analyseren, de data te ziften op zoek naar het klompje goud dat me vertelt wat Ze wel weten en wat niet. Hoeveel gevaar ik precies loop. Maar ik kan het antwoord niet vinden.

Er zit te veel ruis in de data!

Vervuiling…

Ik ga na hoe ik me de afgelopen tijd heb gedragen. Ik ben voorzichtig geweest. Data kunnen wel degelijk tegen je werken; ze kunnen je in het systeem vastpinnen als een blauwe morpho menelaus, een vlinder met het amandelparfum van cyaankali, op een fluwelen bord. Maar wij ingewijden kunnen data ook gebruiken om ons in te dekken. Data kun je wissen, kneden, verdraaien. We kunnen opzettelijk ruis toevoegen. We kunnen Data Set A op zo'n manier naast Data Set X plaatsen dat de overeenkomsten veel groter lijken dan ze in feite zijn. Of kleiner.

We kunnen op de eenvoudigste manieren vals spelen. Met RFID'S, bijvoorbeeld. Verstop een smart pass-zendertje in iemands koffer en het zal bewijzen dat je auto dat weekend op wel tien plaatsen is geweest, terwijl hij in feite de hele tijd in je garage heeft gestaan. Of stel je voor hoe makkelijk het is om je werknemerspasje in een envelop te stoppen en bij je kantoor te laten afgeven, waar het uren blijft liggen tot je iemand vraagt het op te halen en naar je toe te brengen, in een restaurant in de stad. Sorry, vergeten mee te nemen. Bedankt. Ik trakteer je op een lunch… En wat blijkt uit de data? Nou, dat jij op je werk hebt zitten zwoegen, terwijl je tijdens de betreffende uren in werkelijkheid je scheermes stond af te vegen boven een afkoelend lijk. Dat niemand je aan je bureau heeft zien zitten, doet niet ter zake. Hier is mijn urenrapportage, agent… We vertrouwen data, we wantrouwen het menselijk oog. Ik heb nog wel tien andere trucs geperfectioneerd.

En nu moet ik me op een van de extremere maatregelen verlaten.

Miguel 5465 blijft staan en kijkt een café in. Ik weet dat hij zelden drinkt en dat als hij naar binnen gaat voor een cerveza, het schema iets moet worden aangepast, maar dat zal mijn plannen voor de avond niet in de war sturen. Hij ziet er echter van af en loopt verder, met zijn hoofd schuin. Ik vind het eigenlijk jammer voor hem dat hij zichzelf dat glas bier niet heeft gegund, in aanmerking genomen dat hij geen uur meer te leven heeft.