30
Weer een moord.
En het leed geen twijfel dat Tweeëntwintig-vijf de dader was.
Rhyme en Sellitto stonden op een hotlist en zouden onmiddellijk bericht krijgen over elke moord in de stad New York. Toen het telefoontje van de recherche kwam, hadden ze aan een paar vragen genoeg om erachter te komen dat het slachtoffer, de beheerder van een begraafplaats, was vermoord naast het graf van de vrouw en het zoontje van een werknemer van SSD, waarschijnlijk door iemand die de werknemer was gevolgd.
Het toeval was te groot, natuurlijk.
De werknemer, een conciërge, werd niet verdacht. Hij stond vlak buiten de begraafplaats met een andere bezoeker te praten toen ze de beheerder hadden horen schreeuwen.
‘Juist,’ zei Rhyme knikkend. ‘Oké. Pulaski?’
‘Ja, meneer?’
‘Bel iemand bij SSD. Zie of je kunt uitvissen waar iedereen van de verdachtenlijst de afgelopen twee uur was.’
‘Doe ik.’ Een gelaten glimlach. Hij moest echt niets van SSD hebben.
‘En Sachs…’
‘Ik onderzoek de plaats delict op de begraafplaats.’ Ze was al op weg naar de deur.
Toen Sachs en Pulaski weg waren, belde Rhyme Rodney Szarnek op de afdeling Computerdelicten van de politie. Hij vertelde over de net gepleegde moord en zei: ‘Ik vermoed dat hij heel benieuwd is wat we weten. Is er al iemand in de val gelopen?’
‘Niemand van buiten de politie. Er heeft maar één iemand gezocht, en dat was iemand van het kantoor van hoofdinspecteur Malloy op het hoofdbureau. Hij heeft een kwartier in de bestanden gelezen en toen uitgelogd.’
Malloy? Rhyme gniffelde erom. Sellitto had Malloy op de hoogte gehouden, zoals afgesproken, maar hij had zijn onderzoekende aard kennelijk niet kunnen afschudden en verzamelde nu zoveel mogelijk informatie – misschien om suggesties aan te dragen. Rhyme zou hem moeten bellen om uit te leggen dat het een val was en dat er niets bruikbaars in de bestanden stond.
‘Ik dacht dat zij er wel in mochten kijken, daarom heb ik jullie niet gebeld,’ zei Szarnek.
‘Het is goed.’ Rhyme sloot het gesprek af en keek lang naar de schema's. ‘Lon, ik heb een idee,’ zei hij toen.
‘Wat dan?’ vroeg Sellitto.
‘Onze jongen is ons altijd een stap vóór. We hebben dit aangepakt alsof hij een gewone misdadiger is, maar dat is hij niet.’
De man die alles weet…
‘Ik wil eens iets anders proberen. Ik heb hulp nodig.’
‘Van wie?’
‘Het hoofdbureau.’
‘Daar zitten nogal wat mensen. Wie precies?’
‘Malloy. En iemand van het stadhuis.’
‘Het stadhuis? Waarom in jezusnaam? Hoe kom je erbij dat ze je zelfs maar te woord zullen staan?’
‘Ze zullen wel moeten.’
‘Is dat een reden?’
‘Je moet ze overhalen, Lon. We moeten hem te slim af zijn. Jij kunt het.’
‘Wat?’
‘Ik denk dat we een expert nodig hebben.’
‘Op welk gebied?’
‘Computers.’
‘We hebben Rodney toch?’
‘Hij is niet precies wat ik in gedachten heb.’
De man was doodgestoken.
Efficiënt, dat wel, maar ook onnodig; hij was in de borst gestoken en toen met kracht opengehaald – uit woede, vermoedde Sachs. Dat was een nieuwe kant van Tweeëntwintig-vijf. Ze had dit soort verwondingen op andere plaats delicten gezien; de energieke, slecht gemikte sneden duidden erop dat de moordenaar zijn zelfbeheersing had verloren.
Dat was gunstig voor het onderzoek; een crimineel die zich laat leiden door zijn gevoel, zal ook onvoorzichtig zijn, meer in de openbaarheid treden en meer sporen achterlaten dan iemand die zichzelf in de hand weet te houden. Maar, zo had Amelia in haar tijd op straat geleerd, de keerzijde is dat zo iemand ook een stuk gevaarlijker is. Mensen die zo door het dolle heen en zo gevaarlijk zijn als Tweeëntwintig-vijf, zien het verschil niet meer tussen hun beoogde slachtoffers, onschuldige omstanders en de politie.
Elke bedreiging – elk beletsel – moest meteen uit de weg worden geruimd, en de logica kon de pot op.
In het felle licht van de door het team technisch rechercheurs neergezette halogeenlampen die de begraafplaats baadden in een onwerkelijke gloed bekeek Sachs het slachtoffer, dat op zijn rug lag, met zijn voeten wijd uit elkaar na de dans van zijn doodsstrijd. Een grote plas bloed liep in de vorm van een komma over het geasfalteerde pad van Forest Hill Memorial Gardens en de strook gras erlangs.
Er waren geen getuigen gevonden en Miguel Abrera, de conciërge van SSD, had niets aan zijn verhaal toe te voegen. Hij was flink van streek, want hij was mogelijk het doelwit van de moordenaar geweest en hij was een vriend kwijt; door zijn regelmatige bezoekjes aan het graf van zijn vrouw en kind had hij de beheerder leren kennen. Die avond had hij vaag het gevoel gehad dat iemand hem vanaf de metro volgde en hij was zelfs voor etalages blijven staan om te zien of hij de reflectie van een straatrover kon ontdekken, maar die truc had niet gewerkt; hij had niemand gezien en was doorgelopen naar de begraafplaats.
Sachs, die haar witte overall aanhad, liet twee mensen van de technische recherche in Queens foto en video-opnames maken. Ze onderzocht het slachtoffer en begon het raster te lopen. Ze deed het extra zorgvuldig, want het was een belangrijke plaats delict. Het was een snelle, gewelddadige aanval geweest – Tweeëntwintig-vijf moest door de beheerder verrast zijn – en ze hadden geworsteld, wat de kans vergrootte dat ze sporen zou vinden die tot meer informatie konden leiden over de moordenaar en de plek waar hij woonde of werkte.
Sachs liep stap voor stap in rechte lijnen heen en weer over de plaats delict, draaide een kwartslag en bestreek het gebied nog eens.
Halverwege bleef ze stokstijf staan.
Ze hoorde iets.
Ze wist zeker dat het metaal op metaal was. Een wapen dat werd doorgeladen? Een mes dat openklapte?
Ze keek snel om zich heen, maar zag alleen de halfduistere begraafplaats. Amelia Sachs geloofde niet in geesten en zou een plek als deze anders vredig hebben gevonden, troostend zelfs, maar nu klemde ze haar kiezen op elkaar en voelde ze haar handen zweten in de latex handschoenen.
Net toen ze zich naar het slachtoffer omdraaide, zag ze een lichtflits en snakte naar adem.
Was het een straatlantaarn achter de struiken?
Of was het Tweeëntwintig-vijf die haar met een mes in zijn hand besloop?
Onbeheerst…
En ze moest er wel aan denken dat hij al een keer had geprobeerd haar te vermoorden. De list met de DEA-agent bij DeLeon Williams’ huis was mislukt. Misschien was hij vastbesloten de klus alsnog te klaren.
Ze richtte zich weer op haar taak, maar toen ze bijna klaar was met het verzamelen van sporen, huiverde ze. Weer een beweging – nu voorbij de lampen, maar nog op de begraafplaats, die door surveillanten was afgezet. Ze tuurde in het felle schijnsel. Was het de wind in een boom geweest? Een dier?
Haar vader, die had geleefd voor zijn werk als politieman en een rijke bron aan straatwijsheid was geweest, had eens tegen haar gezegd: ‘Vergeet de doden, Amie, die doen je niets. Zit liever in over degenen die ze dood hebben gemaakt.’
Het was een echo van Rhymes waarschuwing: ‘Zoek grondig, maar denk om je rug.’
Amelia Sachs geloofde niet in een zesde zintuig, niet zoals mensen die in het paranormale geloven. Zij vond de hele natuurlijke wereld zo verbijsterend, en onze zintuigen en denkprocessen zo complex en krachtig, dat we niet over bovenmenselijke gaven hoefden te beschikken om de scherpzinnigste deducties te maken.
Ze wist zeker dat er iemand was.
Ze stapte het raster uit en gespte haar Glock op haar heup. Ze tikte een paar keer op de kolf om haar hand te oefenen voor het geval ze snel moest trekken. Ze liep de rest van het raster, verzamelde de laatste sporen en draaide zich snel in de richting waar ze eerder iets had zien bewegen.
Het licht was verblindend, maar ze wist dat er iemand vanuit de schaduw van het crematorium naar haar keek, geen twijfel mogelijk. Misschien een medewerker, maar ze nam geen enkel risico. Met haar hand op haar pistool liep ze erop af. Haar witte overall maakte haar een makkelijk doelwit in het schemerige licht, maar ze besloot het erop te wagen om geen tijd te verspillen.
Ze trok haar Glock, wrong zich snel tussen de struiken door en draafde op haar pijnlijke artritische benen naar de gestalte toe. Toen keek ze naar het laadplatform van het crematorium, waar ze de indringer had gezien, bleef staan en perste haar lippen op elkaar, kwaad op zichzelf. De man, een silhouet in het licht van de straatlantaarn achter het terrein, was van de politie; ze zag de omtrek van zijn pet en de hangerige, verveelde houding van iemand die de wacht moet houden. ‘Agent? Heb je daar iemand gezien?’ riep ze.
‘Nee, rechercheur Sachs,’ riep hij terug. ‘Geen mens.’
‘Bedankt.’
Ze borg het bewijsmateriaal op en droeg de plaats delict over aan de schouwarts.
Ze liep naar haar auto, maakte de kofferbak open en trok de witte overall uit. Ze maakte een praatje met de technisch rechercheurs van het forensisch lab in Queens, die ook niet meer in overall liepen. Een van hen keek zoekend om zich heen.
‘Ben je iets kwijt?’ vroeg ze.
De man fronste zijn voorhoofd. ‘Ja, hij lag hier. Mijn pet.’
Sachs verstijfde. ‘Wat?’
‘Hij is weg.’
Shit. Ze smeet de overall in de kofferbak en haastte zich naar de brigadier van het wijkbureau die toezicht hield. ‘Heeft iemand het laadplatform bewaakt?’ vroeg ze hijgend.
‘Daar? Nee, dat was de moeite niet. De hele begraafplaats was afgezet en…’
Godver.
Ze draaide zich om en rende met de Glock in haar hand naar het laadplatform. ‘Hij is hier geweest! Bij het crematorium! Lopen!’ riep ze in het voorbijgaan naar de surveillanten.
Bij het oude bakstenen gebouw bleef ze staan en zag dat het hek naar de straat openstond. Ze zocht snel, maar vond geen spoor van Tweeëntwintig-vijf. Ze liep de straat op en keek snel naar links en naar rechts. Verkeer en nieuwsgierige omstanders, drommen, maar de verdachte was weg.
Sachs liep terug naar het laadplatform. Ze was niet verbaasd toen ze de pet zag. Hij lag bij een bord met de tekst KISTEN HIER NEERZETTEN. Ze pakte de pet, stopte hem in een monsterzak en ging terug naar de anderen. Sachs en een brigadier van het wijkbureau stuurden mensen de buurt in om na te gaan of iemand hem had gezien. Ze ging terug naar haar auto. Hij was nu natuurlijk al gevlogen, maar ze voelde nog steeds het pijnlijke onbehagen dat voornamelijk werd veroorzaakt door het feit dat hij niet was gevlucht toen hij haar naar het crematorium zag lopen, maar nonchalant was blijven staan.
Wat haar pas echt de rillingen over de rug liet lopen, was echter de herinnering aan zijn nonchalante stem – die haar bij haar naam had genoemd.
‘Doen ze het?’ vroeg Rhyme aan Lon Sellitto toen hij terugkwam van zijn bespreking met hoofdinspecteur Malloy en locoburgemeester Ron Scott over wat Rhyme het ‘Expertplan’ noemde.
‘Ze zijn niet blij. Het is duur en ze…’
‘Gelul. Bel iemand op.’
‘Wacht even. Ze doen het. Ze gaan het regelen. Ik zeg alleen dat ze erover morren.’
‘Je had meteen moeten zeggen dat ze akkoord gaan. Het kan me niet schelen hoe hard ze morren.’
‘Joe Malloy belt me nog over de invulling.’
Rond halftien kwam Amelia Sachs binnen met de aanwijzingen die ze op de begraafplaats had verzameld.
‘Hij was er ook,’ zei ze.
Rhyme keek haar niet-begrijpend aan.
‘Tweeëntwintig-vijf. Op de begraafplaats. Hij heeft ons in de gaten gehouden.’
‘Dat meen je niet,’ zei Sellitto.
‘Toen ik het in de gaten kreeg, was hij al weg.’ Ze liet een politiepet zien en vertelde dat hij zich had vermomd om haar te bespioneren.
‘Waarom doet hij dat in godsnaam?’
‘Informatie,’ zei Rhyme zacht. ‘Hoe meer hij weet, hoe meer macht hij heeft, hoe kwetsbaarder wij zijn…’
‘Heb je een buurtonderzoek gehouden?’ vroeg Sellitto.
‘Een team van het wijkbureau. Geen mens had iets gezien.’
‘Hij weet alles. Wij weten niets.’
Terwijl ze het krat uitpakte, keek Rhyme naar elke monsterzak die ze eruit tilde. ‘Ze hebben geworsteld. Er zouden goede contactsporen kunnen zijn.’
‘Laten we het hopen.’
‘Ik heb Abrera gesproken, die conciërge. Hij zei dat hij de afgelopen maand wat vreemde dingen had meegemaakt. Zijn urenrapportage klopte niet en er waren bedragen op zijn rekening gestort.’
‘Identiteitsdiefstal, net als bij Jorgensen?’ opperde Cooper.
‘Nee, nee,’ zei Rhyme. ‘Ik wil wedden dat Tweeëntwintig-vijf hem voor zijn misdrijven wilde laten opdraaien. Zelfmoord, misschien. Stop een afscheidsbrief in zijn zak… Het was het graf van zijn vrouw en kind?’
‘Ja.’
‘Zie je wel. Hij weet zich geen raad meer. Wil zelfmoord plegen. Bekent alle misdrijven in zijn afscheidsbrief. Wij hebben de zaak rond. Alleen wordt hij door de beheerder gestoord, en nu zit Tweeëntwintig-vijf in de nesten. Hij kan dit niet nog eens proberen; wij zijn nu bedacht op een in scène gezette zelfmoord. Hij zal iets anders moeten verzinnen, maar wat?’
Cooper bekeek de sporen. ‘Geen haar in de pet, helemaal geen sporen… Maar weet je wat ik wel heb gevonden? Een beetje kleefmiddel. Merkloos, ik kan het niet traceren.’
‘Hij heeft de sporen met plakband of een roller verwijderd voordat hij de pet achterliet,’ zei Rhyme met een grimas. Wat Tweeëntwintig-vijf betrof, keek hij nergens meer van op.
Toen meldde Cooper: ‘Ik heb een vezel van de andere plaats delict, bij het graf. Hij komt overeen met het touw dat bij het eerdere misdrijf is gebruikt.’
‘Mooi! Wat zit erin?’
Cooper prepareerde het monster en testte het. Even later had hij de uitslag. ‘Oké, twee dingen. Het meest gangbare is nafta in een inert kristalmedium.’
‘Mottenballen,’ concludeerde Rhyme. Die stof had jaren eerder een rol gespeeld in een vergiftigingszaak. ‘Maar wel oude.’ Hij legde uit dat nafta bijna niet meer werd gebruikt nu er veiliger stoffen waren. ‘Of,’ vervolgde hij, ‘het komt uit het buitenland. Daar zijn vaak minder veiligheidsvoorschriften voor consumentenproducten.’
‘En nog iets.’ Cooper wees naar het computerscherm. De gevonden substantie was NA(C6HnNHSO2O). ‘En het is gebonden met lecithine, carnaubawas en citroenzuur.’
‘Wat is dat in godsnaam?’ zei Rhyme verbaasd.
Cooper raadpleegde een database. ‘Natriumcyclamaat.’
‘O, een kunstmatige zoetstof, zeker?’
‘Juist,’ zei Cooper, die zat te lezen. ‘Dertig jaar geleden verboden door de FDA. Het verbod wordt nog aangevochten, maar sinds de jaren zeventig wordt het niet meer gebruikt.’
Rhymes geest maakte net zulke sprongen als zijn ogen, die van de ene notitie naar de andere op de schema's dansten. ‘Oud karton. Schimmel. Uitgedroogd tabak. Poppenhaar? Oude frisdrank? En dozen mottenballen? Wat heeft dat te betekenen? Woont hij in de buurt van een antiekwinkel? Erboven?’
Ze gingen verder met hun analyse en vonden minuscule sporen fosfortrisulfide, het belangrijkste bestanddeel van de kop van veiligheidslucifers, meer stof van de Twin Towers en sporen van het blad van een dieffenbachia, een gangbare kamerplant.
Verder vonden ze nog papier van kladblokken, vermoedelijk twee verschillende, gezien de variaties in de kleurstoffen, maar ze waren te algemeen om tot een bron te herleiden. Ze vonden ook meer van de pikante stof die Rhyme van het mes had gelikt en waarmee de muntenverzamelaar om het leven was gebracht. Nu hadden ze genoeg om de korrels en de kleur goed te onderzoeken. ‘Het is cayennepeper,’ deelde Cooper mee.
‘Vroeger wist je dan zeker dat iemand uit een latinobuurt kwam,’ bromde Sellitto. ‘Tegenwoordig kun je overal salsa en hete saus krijgen, van de biologische winkel tot en met de supermarkt.’
De enige andere aanwijzing was een schoenspoor in de aarde van een vers graf vlak bij de plaats van de moord. Uit het feit dat de afdruk was achtergelaten door iemand die van het slachtoffer naar de uitgang rende, leidde Sachs af dat hij van Tweeëntwintig-vijf afkomstig moest zijn.
Ze vergeleken de elektrostatische afdruk met de zoolprofielen in de schoenendatabase en kwamen tot de conclusie dat Tweeëntwintig-vijf op afgedragen Skechers liep, maat 45, een praktische, maar niet bijster modieuze schoen die vaak werd gedragen door arbeiders en wandelaars.
PROFIEL DADER 225
- Man
- Mogelijk roker, wonend/werkend met iemand die rookt of ergens bij bron van tabak
- Heeft kinderen, woont/werkt bij kinderen of ergens bij bron van speelgoed
- Geïnteresseerd in kunst, munten?
- Vermoedelijk blank of lichtgetint
- Normaal postuur
- Sterk: kan slachtoffers wurgen
- Heeft de beschikking over apparatuur om stem te vervormen
- Mogelijk computerkennis; kent Our-World. Andere netwerksites?
- Neemt trofeeën van slachtoffers. Sadist?
- Deel woning/werkplek donker en vochtig
- Woont in (omgeving van) Manhattan?
- Eet snacks/hete saus
- Woont bij antiekzaak?
- Draagt Skechers-werkschoenen maat 45
Onopzettelijk achtergelaten sporen
- Oud karton
- Stukje BASF B35 nylon 6; poppenhaar
- Tabak van Tareyton-sigaretten
- Oude tabak, geen Tareyton, merk onbekend
- Sporen stachybotrys chartarumschimmel
- Stof van aanslag op World Trade Centre, kan op woning/werk in Manhattan duiden
- Snack met hete saus/cayennepeper
- Touwvezel met daarin:
- – cyclamaat, zoetstof frisdrank (oud of buitenlands)
- – nafta, mottenballen (oud of buitenlands)
- Bladeren dieffenbachia (kamerplant, heeft licht nodig)
- Sporen van twee verschillende kladblokken, geel
- Schoenspoor van Skechers-werkschoen maat 45
Terwijl Sachs de telefoon opnam, gaf Rhyme Thom opdracht de bevindingen in het schema te zetten. Terwijl hij dicteerde, keek hij naar de informatie. Er was nu veel meer dan toen ze begonnen, maar het leidde nergens toe.