16
Ha, eindelijk thuis.
Ik trek de deur dicht.
En sluit de wereld buiten.
Ik haal diep adem, zet mijn rugzak op de bank, loop naar de smette-loze keuken en drink wat zuiver water. Geen stimulerende middelen voor mij op dit moment.
Die zenuwen spelen weer op.
Het is een mooi herenhuis. Vooroorlogs, gigantisch groot (dat moet wel als je zo leeft als ik, met mijn verzamelingen). Het valt niet mee om de perfecte plek te vinden. Het heeft me wat tijd gekost, maar hier zit ik nu, grotendeels ongezien. Het is kinderlijk eenvoudig om zo goed als anoniem te zijn in New York. Wat een fantastische stad! Hier is het leven buiten het systeem de norm. Hier moet je vechten om op te val-len. Dat doen veel zestienen natuurlijk ook, maar de wereld heeft altijd meer dan zijn portie dwazen gekend.
Toch moet je de schijn ophouden, hoor. De voorkamers van mijn herenhuis zijn simpel en smaakvol ingericht (met dank aan Scandinavië). Ik kom er niet vaak, maar je moet een façade hebben om normaal te lij-ken. Je moet in de echte wereld functioneren, anders gaan de zestienen zich afvragen of er iets aan de hand is, of je niet bent wie je lijkt.
En dan duurt het niet lang meer of er komt iemand langs die in je Kast gaat wroeten en je alles afpakt. Alles waar je zo hard voor hebt gewerkt.
Alles.
En dat is het ergste van het ergste.
Je zorgt er dus voor dat je Kast geheim blijft. Je zorgt dat je schatten achter gordijnen of afgeplakte ramen verstopt zijn, terwijl je je andere leven in het volle zicht leidt, aan de zonverlichte kant van de maan. Als je buiten het systeem wilt blijven, kun je het best een tweede onderko-men hebben. Doe zoals ik: hou dat Deens-moderne vernisje van nor-maalheid schoon en ordelijk, ook al voelt het als een nagel over een schoolbord om er te zijn.
Je hebt een normaal huis, want dat heeft iedereen.
En je gaat prettig om met vrienden en kennissen, want dat doet iedereen.
En zo nu en dan ga je met een vrouw uit, haalt haar over te blijven slapen en doet wat nodig is.
Want dat is ook wat iedereen doet. Al krijgt ze je niet zo stijf als wan-neer jij je met gladde praatjes haar slaapkamer in hebt gewerkt, glimla-chend, zijn we geen zielsverwanten, kijk toch wat we allemaal gemeen hebben, met een recordertje en een mes in je jaszak.
Nu trek ik de gordijnen voor de erkerramen dicht en loop terug naar de andere kant van de woonkamer.
‘Wauw, wat een gaaf huis… Van buiten lijkt het groter.’
‘Ja, gek hè?’
‘Hé, er zit een deur in je woonkamer. Waar gaat die heen?’
‘O, die. Opbergruimte. Een kast. Niets aan te zien. Glaasje wijn?’
Tja, Debby-Sandra-Susan-Brenda, wat er achter die deur zit, daar ga ik nu naartoe. Mijn echte huis. Mijn Kast, zoals ik het noem. Het is als een donjon, dat laatste bolwerk van een middeleeuws kasteel, het toe-vluchtsoord in het midden. Als al het andere had gefaald, trokken de koning en zijn gezin zich terug in de donjon.
Ik betreed de mijne door die magische deur. Het is écht een kast, een inloopkast, en binnen zie je kleren op hangers en schoenendozen, maar als je die opzij duwt, zie je nog een deur. Die leidt naar de rest van het huis, dat veel, veel groter is dan de façade van het afschuwelijke, blond-houten Zweedse minimalisme.
Mijn Kast…
Ik loop er nu binnen, sluit de deuren achter me af en doe het licht aan.
Ik probeer met te ontspannen, maar na de ramp van vandaag kan ik de zenuwen moeilijk afschudden.
Dit is niet goed, niet goed, niet…
Ik zak op mijn bureaustoel en terwijl ik de computer opstart, kijk ik naar het schilderij van Prescott voor me, dat ik te danken heb aan Alice 3895. Wat een penseelvoering had die man! De ogen van de familie-leden zijn fascinerend. Prescott is erin geslaagd ze allemaal een andere blik te geven. Het is duidelijk dat ze familie zijn; in dat opzicht zijn de gezichtsuitdrukkingen verwant. Toch zijn ze ook verschillend, alsof ze zich allemaal een ander aspect van het gezinsleven voorstellen: blij, zor-gelijk, boos, perplex, overheersend, overheerst.
Daar draait het om in families.
Denk ik.
Ik maak de rugzak open en haal er de schatten uit die ik vandaag heb opgedaan. Een trommeltje, een potloodset, een oude kaasrasp. Waarom zou iemand die dingen weggooien? Ik pak er ook wat praktische dingen uit die ik de komende weken ga gebruiken: goedgekeurde kredietaan-vragen die mensen achteloos hebben weggegooid, creditcardvouchers, telefoonrekeningen… Ze zijn gek, zoals ik al zei.
Ik heb nog iets voor mijn verzameling, natuurlijk, maar ik kom pas later aan de geluidsopname toe. Dat is een minder goede vondst dan hij had kunnen zijn, aangezien ik Myra 9834's schorre kreten met plak-band moest smoren toen ik haar nagel losmaakte; ik was bang voor voorbijgangers. Maar goed, niet elk stuk van een verzameling kan een kroonjuweel zijn; je hebt het alledaagse nodig om het bijzondere te la-ten schitteren.
Ik drentel door mijn Kast, de schatten op de daartoe bestemde plek-ken opbergend.
Van buiten lijkt het groter…
Per heden heb ik 7402 kranten, 3234 tijdschriften (met National Geographic als hoeksteen, natuurlijk), 4235 luciferdoosjes… en, ik laat de aantallen even zitten, kleerhangers, keukengerei, lunchtrommeltjes, fris-drankflesjes, lege mueslidozen, scharen, scheerbenodigdheden, schoen-lepels en -spanners, knopen, doosjes met manchetknopen, kammen, polshorloges, kleren, bruikbare en sterk verouderde gereedschappen. Grammofoonplaten, zwarte en gekleurde. Flessen, speelgoedjes, jampot-ten, kaarsen en kandelaars, snoepschaaltjes, wapens. Er komt geen eind aan.
De Kast bestaat uit (wat anders?) zestien toonzalen, als in een museum, ingericht met alles van vrolijk speelgoed (al is die Howdy Doody verdomd eng) tot de kamers met dingen die ík koester, maar die de meeste mensen, nu ja, onaangenaam zouden vinden. Afgeknipte lokken haar en nagels en verschrompelde aandenkens aan verschillende trans-acties. Zoals die van vanmiddag. Ik leg de nagel van Myra 9834 op een opvallende plek. En hoewel dat me anders genoeg genot zou schenken om weer een stijve te krijgen, is het moment nu duister en bedorven.
Ik haat Ze zo ontzettend…
Ik sluit met bevende handen het sigarenkistje, want ik kan nu geen vreugde putten uit mijn schatten.
Haat haat haat…
Als ik weer achter de computer zit, peins ik: misschien is er geen be-dreiging. Misschien is het gewoon een vreemde reeks toevalligheden die Ze naar het huis van DeLeon 6832 heeft geleid.
Ik mag echter geen enkel risico nemen.
Het probleem: ik word nu verteerd door de angst dat mijn schatten me zullen worden afgenomen.
De oplossing: doen waar ik in Brooklyn mee ben begonnen. Terug-slaan. Elke bedreiging uitschakelen.
Wat de meeste zestienen, ook mijn achtervolgers, niet beseffen, en wat hun een beklagenswaardige achterstand bezorgt, is het volgende: ik geloof in de onwrikbare waarheid dat het in ethisch opzicht absoluut niet verkeerd is om een leven te nemen. Ik weet namelijk dat er een eeu-wig bestaan is dat compleet losstaat van die zakken huid en organen die we tijdelijk met ons meesjouwen. Ik heb het bewijs: kijk maar naar de schat aan gegevens over je leven, opgebouwd vanaf het moment van je geboorte. Het is allemaal blijvend, op wel duizend plekken opgeborgen, gekopieerd, met reservekopieën, onzichtbaar en onverwoestbaar. Nadat het lichaam is heengegaan, zoals alle lichamen moeten heengaan, blij-ven de data eeuwig doorleven.
En als dat niet de definitie is van een onsterfelijke ziel, weet ik het niet meer.