18

Ze zijn best groot…

Amelia Sachs zat in de torenhoge lobby van Strategic Systems Data-corp. Ze vond dat de directeur van de schoenfabriek een nogal, nou ja, bescheiden beschrijving had gegeven van de data-miningonderneming.

Het dertig verdiepingen tellende gebouw in Midtown was een grijze, puntige kolos met gevels van glad graniet waarin mica flonkerde. De ra-men waren smalle spleten, wat vreemd was, gezien het verbluffende uit-zicht over de stad vanaf deze locatie en deze hoogte. Ze kende het gebouw wel, dat de Grijze Rots werd genoemd, maar had niet geweten van wie het was.

Ron Pulaski en zij zaten, niet meer in vrijetijdskleding, maar in een donkerblauw uniform en een donkerblauw mantelpak, tegenover een immense muur waarop de locaties van de vestigingen van SSD over de hele wereld waren aangegeven: Londen, Buenos Aires, Bombay, Singapore, Beijing, Dubai, Sydney en Tokio, onder andere.

Best groot…

Boven de lijst met vestigingen stond het bedrijfslogo: de vuurtoren met het raam.

Haar maag verkrampte bij de gedachte aan de ramen in de verlaten gebouwen tegenover Robert Jorgensens appartement. Ze herinnerde zich wat Lincoln Rhyme naar aanleiding van het incident met de DEA-agent in Brooklyn had gezegd.

Hij wist precies waar je was. Dat betekent dat hij je in de gaten hield. Pas op je tellen, Sachs.

Ze keek om zich heen in de lobby en zag een stuk of vijf wachtende zakenmensen. Ze leken zich niet op hun gemak te voelen, en ze herinnerde zich hoe bang de directeur van de schoenfabriek was geweest SSD kwijt te raken. Toen zag ze de hoofden vrijwel synchroon naar een plek achter de receptioniste draaien. Een kleine, jeugdige man met donker-blond haar kwam de lobby in en liep regelrecht over de zwart-witte karpetten naar Sachs en Pulaski. Zijn houding was volmaakt en zijn passen waren lang. Hij knikte en begroette vrijwel alle aanwezigen met hun naam.

Een presidentskandidaat, was Sachs’ eerste indruk.

De man bleef echter pas staan toen hij hen had bereikt. ‘Goedemor-gen, ik ben Andrew Sterling.’

‘Rechercheur Sachs. Dit is agent Pulaski.’

Sterling was een stuk kleiner dan Sachs, maar hij leek fit en had brede schouders. De boord en manchetten van zijn smetteloos witte over-hemd waren gesteven. Zijn armen leken gespierd; zijn colbert zat strak. Geen sieraden. Zijn moeiteloze glimlach tekende kraaienpootjes in de hoeken van zijn groene ogen.

‘Gaat u mee naar mijn kantoor?’

Het hoofd van zo'n enorm bedrijf… en toch was hij naar hen toe ge-komen in plaats van hen door een onderdaan naar zijn troonzaal te laten brengen.

Sterling liep losjes door de brede, stille gangen. Hij begroette alle werknemers die ze tegenkwamen en vroeg er een paar naar hun weekend. Ze smulden van zijn glimlach wanneer het weekend leuk was ge-weest en van zijn frons bij het noemen van zieke familieleden of afge-laste wedstrijden. Het waren er tientallen, en hij had voor iedereen een persoonlijk woord.

‘Hallo, Tony,’ zei hij tegen een conciërge die de inhoud van een pa-pierversnipperaar in een grote plastic zak leegde. ‘Heb je de wedstrijd nog gezien?’

‘Nee, Andrew, ik heb hem gemist. Ik had het te druk.’

‘Misschien moeten we het driedaagse weekend instellen,’ grapte Sterling.

‘Daar ben ik helemaal voor, Andrew.’

Ze liepen verder door de gang.

Sachs dacht dat zij niet eens zoveel mensen kende bij de New Yorkse politie als Sterling tijdens hun wandeling van vijf minuten groette.

De inrichting van het bedrijf was minimalistisch: de paar kleine, smaakvolle foto's en tekeningen (niet één in kleur) leken nog kleiner aan de maagdelijk witte muren. Het meubilair, dat net als de karpetten zwart of wit was, was eenvoudig: een dure variant op Ikea. Het bracht een soort boodschap over, vermoedde ze, maar zij vond het deprime-rend.

Onder het lopen nam ze door wat ze de vorige avond te weten was gekomen nadat ze Pam welterusten had gewenst. Ze had een biografie van Sterling opgesteld aan de hand van fragmenten van internet, maar die was niet uitgebreid. Sterling was een kluizenaar; een Howard Hughes, geen Bill Gates. Het begin van zijn leven was een raadsel. Ze had niets over zijn jeugd of ouders kunnen vinden. Op zijn zeventiende had hij zijn eerste baantjes gehad, als huis-aan-huisverkoper en telemarketeer. Hij had zich op steeds grotere, duurdere producten gericht, tot hij uiteindelijk bij computers was uitgekomen. Voor een jongen die ‘7/8 van een bacheloropleiding in de avonduren heeft gedaan’, zoals Sterling in de eerste, oppervlakkige kranteninterviews zei, vond hij zichzelf een succesvol zakenman. Hij had het laatste achtste deel van zijn studie af-gemaakt en had vervolgens in hoog tempo een masterstitel in informa-tica en computertechniek gehaald. Het waren allemaal van die ‘van krantenjongen tot miljonair’-verhalen vol met details die zijn gewiekst-heid en status als zakenman opkrikten.

Toen hij in de twintig was, was het ‘grote ontwaken’ gekomen, zei hij, wat Sachs aan een citaat van Mao deed denken. Sterling verkocht veel computers, maar niet genoeg om tevreden te zijn. Waarom had hij niet meer succes? Hij was niet lui. Hij was niet dom.

Toen besefte hij wat het probleem was: hij was inefficiënt.

Net als veel andere verkopers.

Sterling had dus geleerd programma's te schrijven en weken met da-gen van achttien uur in een donkere kamer software te zitten ontwer-pen. Hij had al zijn bezittingen beleend om een nieuw bedrijf te begin-nen, gebaseerd op een concept dat óf onzinnig was, óf geniaal: het waardevolste bezit zou niet in handen zijn van de onderneming, maar van miljoenen andere mensen, die het grotendeels gratis kregen: infor-matie over henzelf. Sterling begon aan het opzetten van een database van potentiële klanten voor een aantal takken van dienstverlening en Industrie, met de demografie van hun woonomgeving, hun inkomen, burgerlijke staat, het goede of slechte nieuws over hun financiële, juri-dische en fiscale situatie en alle andere informatie – persoonlijk en be-roepsmatig – die hij maar kon kopen, stelen of op andere manieren te pakken kon krijgen. ‘Als er een feit bestaat, wil ik het hebben,’ zou hij hebben gezegd.

De software die hij had gemaakt, de eerste versie van het beheer-systeem van de database van Watchtower, was destijds revolutionair, een exponentiële sprong over de fameuze programmeertaal SQL – uitgespro-ken als ‘sequel’, had Sachs gelezen. Watchtower stelde binnen een paar minuten vast welke klanten de moeite van het benaderen waard waren en hoe ze konden worden verleid, en welke klanten die moeite niet waard waren (maar hun namen konden verkocht worden aan andere bedrijven, voor hun eigen doeleinden).

Het bedrijf groeide als een monster in een sciencefictionfilm. Sterling veranderde de naam in SSD, verhuisde naar Manhattan en begon kleinere ondernemingen in de informatiebranche op te kopen die hij aan zijn imperium toevoegde. Hoewel het bedrijf niet in de smaak viel bij organisaties die zich bezighielden met de bescherming van persoonsge-gevens, deed nooit iets ook maar een schandaal à la Enron vermoeden. De werknemers moesten hun salaris verdienen en niemand kreeg wan-staltig hoge Wall Street-bonussen, maar als het bedrijf floreerde, profi-teerde het personeel mee. SSD hielp bij studiekosten en de aanschaf van een huis, bood stages aan kinderen en gaf ouders een jaar moeder- of vaderschapsverlof. Het bedrijf stond erom bekend dat de personeels-leden als familie werden behandeld, en Sterling moedigde partners, ouders en kinderen van werknemers aan er ook te komen werken. Hij sponsorde maandelijks weekends om de motivatie te bevorderen en de teamgeest te versterken.

De president-directeur deed geheimzinnig over zijn privéleven, maar Sachs had achterhaald dat hij niet rookte of dronk en dat niemand hem ooit schuttingtaal had horen bezigen. Hij leefde bescheiden, nam ge-noegen met een verrassend laag salaris en stopte zijn rijkdom in aandelen SSD. Hij meed het jetsetleven van New York. Geen snelle auto's, geen privévliegtuigen. Ondanks het respect voor het gezin dat hij ten opzichte van de werknemers van SSD tentoonspreidde, was hij twee keer gescheiden en momenteel vrijgezel. Er waren tegenstrijdige verhalen over kinderen die hij in zijn jonge jaren zou hebben verwekt. Hij bezat verschillende huizen, maar hield de locaties buiten de openbaarheid. Andrew Sterling kende de gevaren van informatie, mogelijk doordat hij de kracht ervan ook kende.

Sterling, Sachs en Pulaski bereikten het eind van een lange gang en betraden een voorkantoor waar twee assistenten hun bureau hadden. Beide bureaus waren bedekt met keurig geordende stapels papier, map-pen en prints. Er was maar één assistent aanwezig, een knappe jonge-man in een vormelijk pak. Martin Coyle, stond er op zijn naamplaatje. Zijn werkplek was het ordelijkst – zelfs de boeken achter hem waren op aflopende hoogte gerangschikt, merkte Sachs geamuseerd op.

‘Andrew.’ Hij knikte naar zijn baas, maar besteedde geen aandacht aan diens gasten, die niet aan hem waren voorgesteld. ‘Je telefonische berichten staan op je computer.’

‘Dank je.’ Sterling wierp een blik op het andere bureau. ‘Is Jeremy het restaurant aan het inspecteren voor het persuitje?’

‘Dat heeft hij vanochtend al gedaan. Hij is nu documenten aan het terugbrengen naar het advocatenkantoor. Over die andere kwestie.’

Sachs verwonderde zich erover dat Sterling twee persoonlijk assistenten had. Kennelijk was er een voor het interne werk en een voor externe zaken. Bij de politie deelden de rechercheurs hun assistenten, als ze die al hadden.

Ze liepen door naar Sterlings eigen kantoor, dat niet veel groter was dan de andere werkruimtes die ze in het bedrijf had gezien. En de wan-den waren kaal. In weerwil van het SSD-Iogo met het voyeuristische ven-ster in de vuurtoren, hingen er gordijnen voor Andrew Sterlings eigen ramen, die het waarschijnlijk schitterende uitzicht over de stad buiten-sloten. Ze voelde een lichte claustrofobie opkomen.

Sterling ging op een eenvoudige houten stoel zitten, geen leren troon op wieltjes. Hij bood Pulaski en Sachs net zulke stoelen aan, al waren die gestoffeerd. Achter hem stond een lage kast met boeken, die vreemd genoeg met de rug naar boven in plaats van naar voren stonden. Gasten konden niet zien wat hij las zonder langs hem heen te lopen en naar be-neden te kijken of een boek uit de kast te trekken.

Sterling knikte naar een karaf en een stuk of vijf op hun kop staande glazen. ‘Dat is water, maar als u liever koffie of thee hebt, kan ik dat ook laten presenteren.’

Presenteren? Ze dacht niet dat ze iemand dat woord ooit op die manier had horen gebruiken.

‘Nee, dank u.’

Pulaski schudde zijn hoofd.

‘Neem me niet kwalijk. Moment.’ Sterling pakte zijn telefoon en toetste een nummer. ‘Andy? Had je gebeld?’

Sachs leidde uit zijn toon af dat Andy iemand was die hem na stond, al was het duidelijk een zakelijk gesprek over het een of andere pro-bleem. Toch klonk zijn stem emotieloos. ‘Aha. Ja, je zult wel moeten, denk ik. We moeten die cijfers hebben. Zíj zitten ook geen duimen te draaien, hoor. Ze kunnen nu elk moment toeslaan… Goed.’

Hij hing op en zag Sachs’ onderzoekende blik. ‘Mijn zoon werkt bij het bedrijf.’ Hij knikte naar een foto op zijn bureau, waarop hij naast een knappe, magere jongen stond die op hem leek. Ze hadden allebei een SSD-shirt aan; het was een bedrijfsuitje, misschien zo'n inspiratie-weekendje. Ze stonden naast elkaar, maar raakten elkaar niet aan. Ze glimlachten geen van beiden.

Eén vraag over zijn privéleven was nu in elk geval beantwoord.

‘Zo,’ zei hij, en hij richtte zijn groene ogen op Sachs, ‘waar gaat het eigenlijk over? U had het over een misdrijf.’

Sachs vertelde: ‘Er zijn de afgelopen maanden verschillende moor-den gepleegd in de stad. We denken dat iemand de informatie uit uw databases zou kunnen hebben gebruikt om dicht bij de slachtoffers te komen, ze te vermoorden en vervolgens onder andere uw informatie te gebruiken om onschuldige mensen voor het misdrijf te laten op-draaien.’

De man die alles weet…

‘Informatie?’ Hij leek oprecht bezorgd, maar ook perplex. ‘Ik begrijp niet hoe dat heeft kunnen gebeuren, maar gaat u door.’

‘Tja, de moordenaar wist precies welke toiletartikelen en dergelijke de slachtoffers gebruikten, en daar liet hij sporen van achter in het huis van onschuldigen om die in verband te brengen met de moord.’ Sterling fronste af en toe zijn wenkbrauwen. Hij leek zich alles wat ze hem ver-telde over de muntendiefstal, de diefstal van het schilderij en de twee ze-dendelicten echt aan te trekken.

‘Wat vreselijk…’ Hij wendde zijn blik af. ‘Verkrachtingen?’

Sachs knikte kort en vertelde toen dat SSD het enige bedrijf in de regio leek te zijn dat kon beschikken over alle informatie die de dader had gebruikt.

Sterling knikte bedachtzaam en wreef over zijn gezicht.

‘Ik begrijp uw bezorgdheid… maar zou het niet eenvoudiger voor de dader zijn om zijn slachtoffers gewoon te volgen en te zien wat ze koch-ten? Of zelfs hun computer te kraken, hun brievenbus open te maken, bij ze thuis in te breken en op straat hun kenteken te noteren?’

‘Ziet u, dat is nu juist het probleem. Dat had hij kunnen doen, maar dan had hij dat alleméél moeten doen om de informatie te krijgen die hij nodig had. Hij heeft minimaal vier misdrijven gepleegd, we ver-moeden dat het er meer zijn, en dat betekent dat hij de nieuwste informatie moest hebben over de vier slachtoffers en de vier mensen die hij erin liet lopen. De meest efficiënte manier om die informatie te krijgen, is via een data-miner.’

Sterling glimlachte en kromp licht in elkaar.

Sachs fronste haar wenkbrauwen en hield haar hoofd schuin.

‘Er is niets mis met die uitdrukking, “data-miner”,’ zei Sterling. ‘De pers is ermee begonnen en nu zegt iedereen het.’

Twintig miljoen treffers…

‘Maar ik noem SSD liever een dienstverlenend bedrijf op kennisge-bied. Zoiets als een internetprovider.’

Sachs kreeg het vreemde gevoel dat ze hem bijna had gekwetst. Ze wilde zeggen dat ze de uitdrukking niet meer zou gebruiken.

Sterling legde een stapel papieren op zijn ordelijke bureau recht. Ze dacht eerst dat ze blanco waren, maar zag toen dat ze met de bedrukte kant onder lagen. ‘Nou, neem maar van mij aan dat als hier iemand van SSD bij betrokken is, ik dat net zo graag wil weten als u. Dit kan heel nadelig voor ons zijn – de dienstverlenende bedrijven op kennisgebied vallen de laatste tijd niet zo goed bij de pers en in het Congres.’

‘Om te beginnen,’ zei Sachs, ‘heeft de moordenaar alle spullen con-tant gekocht. Daar zijn we vrij zeker van.’

Sterling knikte. ‘Hij wil geen sporen achterlaten die naar hem leiden.’

‘Juist. Maar hij heeft de schoenen per postorder of via internet gekocht. Hebt u een lijst van iedereen die deze schoenen in deze maten in New York en omgeving heeft gekocht?’ Ze gaf hem een lijstje met de ge-gevens van de Alton-, de Bass- en de Sure-Track-schoenen. ‘Ze moeten allemaal door dezelfde persoon zijn gekocht.’

‘Over welke periode hebben we het?’

‘De afgelopen drie maanden.’

Sterling pakte de telefoon en sprak met iemand. Nog geen minuut later keek hij naar zijn computerscherm. Hij draaide het naar Sachs toe, zodat ze kon meekijken, al wist ze niet precies waar ze naar keek: rijen codes en productinformatie.

Sterling schudde zijn hoofd. ‘Er zijn ongeveer achthonderd paar Al-tons verkocht, twaalfhonderd paar Bass-schoenen en tweehonderd paar Sure-Tracks, maar niemand heeft van alle drie een paar gekocht, of zelfs maar van twee merken.’

Rhyme had het vermoeden gehad dat als de moordenaar zijn infor-matie van SSD betrok, hij zijn sporen zou uitwissen, maar ze hadden ge-hoopt dat deze aanwijzing iets zou opleveren. Terwijl Sachs naar de cij-fers keek, vroeg ze zich af of de moordenaar gebruik had gemaakt van identiteitsdiefstal, een techniek die hij op Robert Jorgensen had geoe-fend, om de schoenen te bestellen.

‘Het spijt me.’

Ze knikte.

Sterling draaide de dop van een gehavende zilveren pen en schoof een notitieblok naar zich toe. Hij maakte in een net handschrift een paar aantekeningen die Sachs niet kon lezen, keek ernaar en knikte bedacht-zaam. ‘Ik neem aan dat u denkt dat het probleem een indringer is, een werknemer, een cliënt of een kraker, nietwaar?’

Ron Pulaski keek even naar Sachs en zei toen: ‘Precies.’

‘Goed. We gaan dit tot op de bodem uitzoeken.’ Hij keek op zijn Seiko-horloge. ‘Ik wil er een paar mensen bij halen. Het kan een paar minuten duren. We hebben elke maandag rond deze tijd een Spirit Circle.’

‘Spirit Circle?’ herhaalde Pulaski vragend.

‘Inspirerende bijeenkomsten van de groepsleiders. Ze moeten bijna klaar zijn. We beginnen stipt om acht uur, maar soms duurt het wat langer. Afhankelijk van de leider.’ Hij vervolgde: ‘Opdracht, intercom. Martin.’

Sachs gniffelde. Hij gebruikte hetzelfde spraakbesturingssysteem als Lincoln Rhyme.

‘Ja, Andrew?’ klonk het uit een kastje op het bureau.

‘Ik zoek Tom, Tom van de beveiliging, en Sam. Zitten ze in een Spirit Circle?’

‘Nee, Andrew, maar Sam zit waarschijnlijk de hele week in Washington. Hij komt vrijdag pas terug. Mark, zijn assistent, is er wel.’

‘Stuur hem dan maar.’

‘Goed, Andrew.’

‘Opdracht, intercom, verbinding verbreken.’ Sterling wendde zich tot Sachs. ‘Ze zullen zo wel komen.’

Ze stelde zich zo voor dat wie bij Andrew Sterling werd ontboden, snel zijn gezicht liet zien. Sterling maakte nog een paar aantekeningen. Intussen keek zij naar het logo aan de wand. Toen hij klaar was, zei ze: ‘Ik ben nieuwsgierig. Die toren met het raam. Waar staat dat voor?’

‘Oppervlakkig gezien voor het waarnemen van gegevens, maar er is een onderliggende betekenis.’ Hij glimlachte vergenoegd omdat hij het mocht uitleggen. ‘Kent u het concept van het gebroken raam in de so-ciale filosofie?’

‘Nee.’

‘Ik heb het jaren geleden opgepikt en ik ben het nooit meer vergeten. Het komt erop neer dat als je de maatschappij wilt verbeteren, je je op kleine dingen moet richten. Als je die in de hand houdt, of opknapt, volgen de grote veranderingen vanzelf. Neem een achterstandswijk met veel misdaad. Je kunt miljoenen in meer politiesurveillance en beveili-gingscamera's pompen, maar zolang de wijk er vervallen en gevaarlijk uit blijft zien, blijft hij vervallen en gevaarlijk. In plaats van die miljoenen kun je ook duizenden dollars steken in het vervangen van ramen, schilderwerk en het schoonmaken van portieken. Het lijkt een opper-vlakkige verbetering, maar de mensen zien het. Ze worden trots op hun buurt. Ze zullen mensen gaan aangeven die een bedreiging vormen en hun huizen niet onderhouden.

U weet vast wel dat dat het speerpunt was van de misdaadpreventie in het New York van de jaren negentig, en het heeft gewerkt.’

‘Andrew?’ zei Martins stem door de intercom. ‘Tom en Mark zijn er.’

‘Laat maar binnenkomen,’ gebood Sterling. Hij legde zijn aanteke-ningen recht voor zich en glimlachte strak naar Sachs. ‘We zullen eens zien of er iemand door ons raam heeft gegluurd.’