49

Amelia Sachs had geen keus: ze moest in de aanval gaan. Onmiddellijk. Met Jorgensens lichaam als schild dook ze op de gebukte, bloedende Gordon af, griste de taser van de vloer en vuurde in zijn richting.

De stroomstoten hebben niet de snelheid van kogels en hij viel net op tijd achteruit; de pinnen misten hem. Ze pakte Jorgensens koevoet en stormde op Gordon af. Hij hees zich op zijn ene knie, maar toen ze vlak bij hem was, lukte het hem het pistool te pakken en gericht op haar te vuren, net toen ze met de koevoet zwaaide. De kogel boorde zich in haar kogelwerende vest. De pijn was verbijsterend, maar de kogel had haar gelukkig onder het middenrif geraakt, want anders was de lucht uit haar longen geperst en had ze zich niet meer kunnen bewegen.

De koevoet raakte Gordons gezicht met een bijna geluidloze bons en hij schreeuwde het uit van de pijn, maar hij viel niet en bleef zijn wapen stevig vasthouden. Sachs koos de enige richting waarlangs ontsnapping mogelijk was, naar links, en rende door een ravijn in de voorwerpen die de griezelige ruimte vulden.

Een doolhof; een andere naam was er niet voor. Een smal pad door zijn verzamelingen: kammen, speelgoed (veel poppen; een ervan had vermoedelijk de haar verloren die ze op een plaats delict hadden gevonden), lege, zorgvuldig opgerolde tandpastatubes, cosmetica, bekers, papieren zakken, kleding, schoenen, lege blikken, sleutels, pennen, gereedschap, tijdschriften, boeken… Ze had nog nooit zoveel troep bij elkaar gezien,

De meeste lampen waren uit, maar een paar zwakke peertjes verspreidden een gelige gloed en er viel een bleek licht van een straatlantaarn door de groezelige blinden en de kranten die voor de ruiten waren geplakt. Alle ramen waren getralied. Sachs struikelde een paar keer en kon zich maar net oprichten voordat ze tegen een stapel servies of een grote mand met wasknijpers tuimelde.

Pas op, pas op…

Een val zou fataal zijn.

Nog kokhalzend van de slag in haar maag rende ze om een hoek tussen twee hoge torens National Geographics door en zag Gordon tien meter verderop een hoek om komen. Ze snakte naar adem en dook net op tijd weg. Hij had haar gezien en vuurde twee schoten af met zijn linkerhand. Zijn gezicht was verwrongen van de pijn in zijn verbrijzelde arm en de klap op zijn gezicht. Hij miste twee keer en kwam op haar af. Sachs wrikte haar elleboog tussen een van de torens tijdschriften. Ze zeilden naar beneden en blokkeerden het gangpad. Terwijl ze vluchtte, hoorde ze nog twee schoten.

Er waren zeven patronen afgevuurd (ze telde altijd), maar het was een Glock, en er zaten nog acht patronen in het magazijn. Ze zocht naar een uitgang, desnoods een raam zonder tralies waar ze zich doorheen kon hijsen, maar aan deze kant van het herenhuis zaten geen ramen. Langs de muren stonden kasten vol porseleinen beeldjes en andere snuisterijen. Sachs hoorde Gordon, die woest tijdschriften wegschopte en in zichzelf prevelde.

Hij probeerde over de stapel heen te klimmen en zijn gezicht dook op, maar de glanzende omslagen waren spekglad en hij gleed twee keer uit. Hij gebruikte zijn gebroken arm om niet om te vallen en krijste van de pijn. Ten slotte bereikte hij de top, maar voordat hij de Glock kon richten, snakte hij naar adem en verstijfde van afgrijzen. ‘Nee!’ riep hij. ‘Alsjeblieft, niet doen!’

Sachs had met twee handen een boekenkast vol antieke vazen en porseleinen beeldjes gepakt.

‘Nee, niet aankomen alsjeblieft!’

Ze had zich herinnerd wat Terry Dobyns had gezegd over het verlies van iets uit zijn verzameling. ‘Gooi het wapen naar me toe. Nu, Peter!’

Ze geloofde niet dat hij het zou doen, maar oog in oog met de gruwel dat hij alles uit de kast zou kunnen verliezen, overwoog hij het wel degelijk.

Kennis is macht.

Nee, nee, niet doen…’ Een meelijwekkende fluistering.

Toen veranderde er iets in zijn ogen. Het werden zwarte stipjes en ze wist dat hij ging schieten.

Ze duwde de kast tegen zijn buurman en er viel honderd kilo keramiek aan scherven. Het was een pijnlijke kakofonie, die echter werd overstemd door Peter Gordons angstwekkende oerkreet.

Nog twee planken lelijke beeldjes, koppen en schotels voegden zich bij de ravage.

‘Gooi het pistool weg of ik maak alles hier kapot, verdomme!’

Hij had evenwel geen greintje zelfbeheersing meer. ‘Ik maak je dood, dood, dood…’ Hij vuurde twee schoten af, maar Sachs had al dekking gezocht. Ze wist dat hij achter haar aan zou komen zodra hij over de stapel National Geographics heen was en had hun posities ingeschat. Ze was in een cirkel teruggelopen naar de kastdeur voor in het huis, terwijl hij nog aan de achterkant was.

Maar als ze de deur en haar veiligheid wilde bereiken, moest ze langs de deur van de kamer waar hij nu zo te horen over de planken en scherven klauterde. Wist hij dat ze in het nauw zat? Wachtte hij, met het wapen op het gangpad gericht dat ze moest oversteken om bij de kastdeur te komen en haar leven te redden?

Of had hij de versperring omzeild en haar beslopen via een route die ze niet kende?

Ze hoorde overal gekraak in het schemerdonker. Waren dat zijn voetstappen? Of was het werkend hout?

In een vlaag van paniek draaide ze zich bliksemsnel om, maar ze zag hem niet. Ze wist dat ze snel moest zijn. Rennen! Nu! Ze haalde diep adem, geluidloos, verdrong de pijn in haar knieën, maakte zich klein en stormde naar voren, recht langs de tijdschriftenbarrière.

Geen schoten.

Hij was er niet. Ze bleef staan, drukte haar rug tegen de muur en dwong zichzelf kalmer te ademen.

Stil, stil…

Godver. Waar zat hij, waar? In het gangpad met schoenendozen, dat met ingeblikte tomaten of toch dat met keurig opgevouwen kleding?

Weer gekraak. Ze kon niet horen waar het vandaan kwam.

Een zwak geluid als van de wind, als een ademtocht.

Toen nam Sachs een besluit: ze zou het gewoon op een lopen zetten. Nu! Tot helemaal naar de voordeur!

Ze moest maar hopen dat hij niet achter haar zat of door een andere gang naar de voorkant van het huis was geglipt.

Rennen!

Sachs sprintte langs gangpaden, door ravijnen met wanden van boeken, glaswerk, schilderijen, snoeren, elektronica en blikjes. Ging ze de goede kant op?

Ja. Ze zag Gordons bureau al, omringd door de kladblokken. Jorgensens lichaam lag op de vloer. Sneller. Schiet op! Vergeet die telefoon op het bureau, besloot ze nadat ze heel even had overwogen het alarmnummer te bellen.

Maak dat je wegkomt. Nu.

Ze draafde naar de kastdeur.

Hoe dichter ze erbij kwam, hoe feller de paniek werd. Het schot kon elk moment komen.

Nog maar vijf meter…

Misschien dacht Gordon dat ze zich achter in het huis had verstopt. Misschien zat hij op zijn knieën, ontroostbaar om de vernieling van zijn kostelijke porselein.

Nog drie meter…

Een hoek om. Ze bleef alleen staan om de koevoet te pakken, die glibberig was van zijn bloed.

Nee, de deur uit.

Toen bleef ze staan, hijgend.

Daar zag ze hem, recht voor zich, in silhouet afgetekend in het felle licht achter de kastdeur. Hij had dus toch een andere route genomen, begreep ze radeloos. Ze hief de zware koevoet.

Hij had haar nog niet gezien, maar de hoop dat ze ongezien weg kon komen, vervloog toen hij haar kant op keek, zich op de vloer liet vallen en de Glock hief. Ze zag haar vader voor zich, en toen Lincoln Rhyme.

Daar is ze dan, Amelia 7303, recht in mijn vizier.

De vrouw die honderden van mijn schatten heeft verwoest, de vrouw die me alles wil afnemen, me wil beroven van al mijn toekomstige transacties, mijn Kast aan de hele wereld wil tonen. Ik heb geen tijd om me met haar te vermaken. Geen tijd om kreten op te nemen. Ze moet dood. Nu.

Ik haat haar ik haat haar ik haat haar ik haat haar ik haat haar ik haat haar ik haat haar ik haat haar ik haat haar…

Geen mens zal me ooit nog iets afnemen. Nooit meer.

Richten en vuren.

Amelia Sachs struikelde achteruit toen het wapen afging.

Er volgde nog een schot. Nog twee.

Ze viel op de vloer en bedekte haar hoofd met haar armen, eerst verdoofd, toen met een besef van erger wordende pijn.

Ik ga dood… ik ga dood…

Alleen… alleen zat de pijn in haar artritische knieën, die hard op de vloer terecht waren gekomen, en niet waar de kogels haar moesten hebben geraakt. Ze bracht een hand naar haar gezicht, naar haar hals. Geen wond, geen bloed. Hij kón haar niet hebben gemist van zo dichtbij.

Toch was het zo.

Toen rende hij naar haar toe. Sachs hield haar adem in. Met kille ogen en spieren zo strak als staal omklemde ze de koevoet, maar hij haastte zich langs haar heen zonder haar kant zelfs maar op te kijken.

Wat had dat te betekenen? Sachs kwam langzaam overeind, met een van pijn vertrokken gezicht. Zonder het felle licht van de open kastdeur werd het silhouet ingevuld. Het was Gordon helemaal niet, maar een rechercheur van het nabije Bureau 20 die ze wel kende, John Harvison. Met zijn Glock in twee handen liep hij behoedzaam naar de man die hij net had doodgeschoten.

Peter Gordon, begreep Sachs nu, had haar van achteren beslopen en had op het punt gestaan haar in de rug te schieten. Hij had Harvison niet gezien, die in elkaar gedoken in de deuropening van de kast stond.

‘Amelia, alles goed?’ riep Harvison.

‘Ja hoor.’

‘Meer schutters?’

‘Ik dacht het niet.’

Sachs voegde zich bij de rechercheur. Al zijn schoten leken doel te hebben getroffen; een kogel had Gordon midden in zijn voorhoofd geraakt, waar een enorme wond was geslagen. Het familieportret van Prescott boven het bureau zat vol bloedspatten en hersenweefsel.

Harvison was een gedreven man van in de veertig die verschillende keren was onderscheiden wegens betoonde moed en het aanhouden van grote drugsdealers. Hij besteedde geen aandacht aan de bizarre omgeving, maar zette nuchter de plaats delict af. Hij nam de Glock uit Gordons bebloede hand, haalde het magazijn eraf en stopte ze beide in zijn zak. De taser borg hij ook veilig op, al was er weinig kans op een wonderbaarlijke herrijzenis.

‘John,’ fluisterde Sachs, die naast het verwoeste lichaam van de moordenaar stond. ‘Hoe heb je me in godsnaam gevonden?’

‘Ik kreeg een algemene melding door over geweldpleging op dit adres. Ik was vlakbij voor een drugszaak, dus ben ik hierheen gekomen.’ Hij keek haar even aan. ‘De melding kwam van die vent met wie je werkt.’

‘Wie?’

‘Rhyme. Lincoln RJiyme.’

‘O.’ Het verbaasde haar niet, al wierp het meer vragen op dan het beantwoordde.

Ze hoorden een zwakke zucht en keken om. Het geluid was afkomstig van Jorgensen. Sachs bukte zich. ‘Laat een ambulance komen. Hij leeft nog.’ Ze oefende druk uit op de schotwond.

Harvison pakte zijn portofoon en vroeg om een ambulance.

Even later stormden er twee AT'ers met getrokken wapen door de deur.

‘De hoofddader is dood,’ zei Sachs. ‘Waarschijnlijk zijn er geen anderen, maar controleer het voor de zekerheid.’

‘Komt voor elkaar, rechercheur.’

Een van de ATers begon samen met Harvison aan een tocht door de gangpaden. De andere zei tegen Sachs: ‘Godsamme, wat een spookhuis. Ooit zoiets gezien, rechercheur?’

Sachs was niet in de stemming voor een praatje. ‘Zoek verband of handdoeken voor me. Jezus, hij heeft hier zoveel, hij heeft vast ook wel tien verbandtrommels. Dat bloeden moet gestelpt worden. Nu!’